Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-09-2023

afzien

betekenis & definitie

(1950) (inf.) de bodem van zijn krachten bereiken; de pijngrens overschrijden; zich afbeulen. Typische uitdrukking uit het wielermilieu. Afzien is van oorsprong een Zuid-Nederlandse term, door oud-premier Van Agt in het Noorden populair gemaakt. Vaak versterkt met de toevoeging 'als een beer'.

• Een tijd terug hebben we daarover eens gesproken met Janus Braspennincx, in het Brabantse, beter bekend als Jaan Bras, de oude maat van Jan Pijnenburg, die als serieus sportman zijn gedachten hierover ook heeft laten gaan en als oorzaak voor het gebrek aan goede jongeren noemde, dat de jonge coureurs van tegenwoordig niet meer weten wat „afzien" betekent. Geen spirit genoeg en te weinig lust om offers te brengen om zich op te werken. (De Telegraaf, 18/03/1950)
• Iedere Nederlandse ploeg heeft de dramatische scènes voor haar rekening genomen in het tiende vervolg het Tourspektakel van dit jaar, de door de Oranjemannen met angst tegemoet geziene etappe van 'enobie naar Turijn over het dak van de Alpen. De componist had een aantal strofen gewijd aan teren, ontleend uit het wielerjargon: „afzien" en „kapot zitten". (Nieuwsblad van het Noorden, 05/07/1961)
• En ook in die periode bleek, hoe Krol kan ‘afzien’, zoals het in wielertermen zo mooi wordt genoemd, wanneer iemand alle ellende, vermoeidheid en pijn kan wegbijten. (Maarten de Vos: De Ajacieden. 1971)
• Afzien: lijden. (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• In Mendoza zijn we door een geweldig dal gegaan. We hebben voor het slechte spel allerlei oorzaken gezocht, de bal, het gras, de hoogte, wat hebben de jongens daar afgezien. (Vrij Nederland, 11/07/1981)
• Ook buiten de wielertaal weten mensen dat ze zwaar moeten ploeteren of afzien, om dan ineens weg te demarreren. (Mark Baeyens: Taal in stukjes, 1982)
• We hebben als beren zitten afzien. (Nieuwe Revu, 20/07/1989)
• Terwijl ik daar in andere jaren toch moest afzien, verdomme. Als een beer. (Sport International, juli 1989)
• (P.G.J. van Sterkenburg: Taal van het Journaal. Een momentopname van hedendaags Nederlands. 1989)
• Het mag de journalisten volgens Taeldeman er niet van weerhouden jargon te gebruiken. „Dat kan ook behoorlijk Nederlands zijn. Ze moeten niet te veel gemuilkorfd worden, dit ter wille van de echtheid van de wielertaal.” Waarom zou Taeldeman moeten worden tegengesproken? Het is toch mooi Knetemann te horen zeggen, dat hij afziet als een beer. De aangesprokene: „Dat is gewoon een variant op zo geil als een beer." (Algemeen Dagblad, 20/04/1991)
• Ze tekenden met `Terug naar de natuur', hun namen en de zin `afgezien als beren, onze kloten afgedraaid, maar gewoon op tijd binnen'. (Nieuwe Revu, 03/05/1995)
• Dankzij de Vlaamse verslaggeving (en ons heroïsche wielerverleden) weet Nederland nu ook wat kasseien zijn, wat een afzink is, wat afzien betekent, aan de meet komen, uitbollen, enzovoort. (Het Belang van Limburg, 16/07/1997)
• Ook voor afzien vinden we aanwijzingen voor een zuidelijke oorsprong. In de tiende druk van Van Dale 1976: 136 wordt het nog als (Zuidned.) gelabeled; vanaf Van Dale 1984: 147-148, de elfde druk, valt het label weg en wordt het woord ook in zijn sportspecifieke betekenis vermeld. Uit de frequentie van afzien kunnen we echter niet afleiden of het woord ook uit de dialecten afkomstig is. Wel hebben we vastgesteld dat het woord in zijn ‘Vlaamse’ betekenis ‘lijden’ ook al voorkomt in verschillende oudere Vlaamse idiotica (Taal en Tongval. Jaargang 49. 1997)
• Ik ben blij dat het erop zit. Ik heb afgezien als een beer. (Trouw, 11/07/2000)