Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-07-2021

aalkorf

betekenis & definitie

(17e eeuw, vero.) (euf.) achterste; soms ook voor de vagina. Vanwege de vormgelijkenis met een mand. In de oudnederlandse kluchtJan Saly’ werd er ook een wijde broek mee aangeduid, een ironische verwijzing naar de mannelijkheid. Destijds sprak men ook over een ‘eierkorf’. Vondel gebruikte het synoniem ‘broodkorf’.

• Sy vil op haer neus, soo datmer Ael-korf bloot sach. (Bredero: Moortje. De werken van . 1885–1890)
• Voor achterste of aars: gat, achterend, achterkwartier, achterkasteel, poepert, poort, neutekraker (Van Spaan), (blote) flikker, -raap, fundament, aalkorf, hol 1), kriek 2 ), krent. (C.G.N. De Vooys: Oorsprong, eigenaardigheden en verbreiding van Nederlands "slang". 1940)
• Waarschijnlijk moet hier aan ael de betekenis van gier, stercus (vgl. aalkorf, achterste?) worden toegekend (vgl. fr. découvrir le pot aux roses); men moet dus zorgen dat de geur zich niet verbreidt (Rijnbach, 168). (Samuel Coster: Boere-klucht van Teeuwis de Boer. 1967)
• Aalkorfje: Gangbaar synoniem uit de 17e eeuw voor 'achterste. Naar de overeenkomst in vorm met de gelijknamige mand, in gebruik bij de vangst of ver-zending van vooral jonge paling. (het Vrije Volk, 10/12/1990)