Nederlands taalkundige (Noordhorn ii Mrt 1863 - Groningen 6 Febr. 1942), studeerde Nederlandse letteren te Groningen, promoveerde aldaar in 1895, was leraar aan het gymnasium te Maastricht 1890-’96, te Groningen 1896-1923. Hij heeft zeer belangrijk werk verricht op het gebied van de Nederlandse dialecten en van de Nederlandse plaatsnamen.
De dichter Hendrik de Vries is zijn zoon.Bibl.: Het vocalisme van den tongval van Noordhorn, diss. (1895); Het oneigene (1925); Is uu voor oe Holland in- of uitgevoerd? (1927, Meded. Kon. Akad. v. Wet. LXVII, 5); Palatizering van Ü in het Westlauwers Fries (1931, Groninger bijdragen voor taal- en letterkunde); Iets over de verbreidheid en herkomst van het Fries (Assen 1942, Teksten en studiën, 6); Drentse plaatsnamen (Assen 1945, Teksten en studiën, 8); Groninger plaatsnamen (Groningen 1946, Werken v. h. Centraal Bureau kennis prov. Gron., 1); Friesche persoonsnamen (Assen 1952, Uitgiften fan de Fryske Akademie, 11).
Lit.: M. Schönfeld, W. de V., in: Handelingen en levensber. v. d. Mij der Ned. lett. te Leiden (1941’42).