waterstaatsingenieur (Leiden 13 Sept. 1841 - ’s-Gravenhage 29 Nov. 1929), ging van Delft naar de Rijkswaterstaatsdienst en was daarna werkzaam te Steenenhoek, ’s-Hertogenbosch en Kampen, waar hij de werken tot verbetering van de waterweg van Zwolle naar zee leidde (sluis te Katerveer, leidammen van het Keteldiep en van het Zwolsche Diep). Zijn glansperiode was zijn werkzaamheid aan de Rotterdamsche Waterweg (1878-1888).
Hij verliet de dienst in 1906 als hoofdinspecteur-generaal, was lid van talrijke staatscommissies en werd in 1895 Nederlands commissaris in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, in 1902 lid van de Mijnraad en van de Commission consultative internationale des travaux du Canal maritime de Suez. In 1910 werd hij staatsraad in buitengewone dienst. Hij was een zoon van de voorgaande.Lit.: J. C. Ra ma er, in: Levensber. Mÿ Ned. Lett. (1929-30).