voor het aandrijven van schepen bestaat uit een ongeveer horizontaal liggende schijf in een plat gedeelte van het achterschip, waarop enige schoepen met haar lengte-richting verticaal naar beneden staan. De schijf wordt door de machine om haar as gedraaid.
De schoepen maken deze draaiende beweging mede, doch voeren gelijktijdig om haar eigen as een heen en weer draaiende beweging uit. Deze laatste beweging is zo geregeld, dat de loodlijnen op de doorsneden der schoepen steeds gaan door een zelfde punt O, dat niet met het middelpunt M van de schijf samenvalt. De draairichting van de schijf is steeds dezelfde. De plaats van het punt O bepaalt de richting van de stuwkracht, die de voortstuwer uitoefent (in de afb. door een rechte pijl aangegeven). Werkt de stuwkracht niet in de lengte-as van het schip, dan veroorzaakt deze een koersverandering; het gevolg is dat schepen, met deze voortstuwers uitgerust, geen roer hebben.
