Indisch religieus reformator (1479-1531), die, uitgaande van de Vedanta-leer, een Visnuïtische secte stichtte, waar vooral de nadruk wordt gelegd op de emotionele verering van Krsna als jongeling. Op het wijsgerig plan belijdt hij het „zuivere niet-dualisme”, d.w.z. een monisme, zonder beroep te doen op de maya,-leer en doordrongen van bhakti, d.i. de toegewijde liefde tot de godheid.
Hoofdidee is: iedere zonde van ziel of lichaam wordt verwijderd door vereniging met god. De leer steunt op de Upanishaden, de Bhagavadgita, de Brahmasutra’s en het Bhagavatapurana. Op verschillende van deze werken schreef Vallabha uitvoerige commentaren. De persoon van de guru, vooral die van de afstammelingen van Vallabha, die de titel van Maharaja dragen, geniet nog steeds, inzonderheid onder de rijke kooplui in Rajputana en Gujarat, extreme verering, die niet zelden aanleiding is geweest tot ergerlijke misbruiken.Lit.: S. N. Dasgupta, History of Indian Philosophy, dl IV (1949).