(Sanskrit, letterl. deelhebben), betekent in de diverse Indische godsdiensten de volledige overgave aan God, gepaard met een hartstochtelijke verering en een absolute exclusieve gehechtheid. Dit begrip, dat karakteristiek is voor het Hindoeïsme, maakte een hele evolutie door in de Indische godsdienstgeschiedenis.
Zijn duidelijkste uitdrukking krijgt het in de verschillende Visnuitische richtingen, maar ook aan het Boeddhisme en het Śivaïsme is het niet vreemd. Deze totale overgave aan God, die vanwege heel de menselijke persoonlijkheid een volledig gericht zijn op de volkomen gemeenschap met God eist, introduceert in de godsdienst en in heel de religieuze levenshouding een sterk gevoelselement, dat in sommige Visnuïtische secten uitmondt in een mystieke extase, waarin men een volledige éénwording met de godheid beleeft.H. VAN LOOY
Bibl.: R. G. Bhandarkar, Vaisnavism, Śaivism and minor religious systems (Grundr. d. Indo-Ar. Philol. und Altertumsk., III, 6, Strassburg 1913); J. Gonda, Het Hindoeïsme (Den Haag 1943).