heet elk vers, dat drie metra (z metriek, klassieke) telt, in het bijzonder de jambische trimeter der Griekse poëzie; deze bestaat uit 3 metra, elk gevormd door twee jamben; de eerste voet van elk metron mag ook een spondeus zijn. Bovendien kan tengevolge van de oplossing ener lange lettergreep in twee korte de jambe vervangen worden door de tribrachys en de spondeus door de anapaest en de dactylus.
De toepassing dezer drielettergrepige voeten vindt niet in alle genres en bij alle dichters even veelvuldig plaats; in de comedie is zij het meest onbeperkt, en wordt in de tweede en de vierde voet ook de anapaest toegelaten, ofschoon deze hier niet als plaatsvervanger van een spondeus kan gelden. De jambische trimeter heeft een caesuur of (zelden) een diaeresis; in de comedie kunnen deze ontbreken. De caesuur valt na de eerste lettergreep van de derde voet (caes. penthemimeres) of (minder vaak) na die van de vierde voet (caes. hephthemimeres); de diaeresis valt na de derde voet. De trimeter werd gebruikt door hekeldichters als Archilochos en in de dialoog van de tragedie, het satyrdrama en de comedie. In de Latijnse poëzie werd het vers volgens zes voeten gescandeerd en heette het dientengevolge senarius; bij de oudere dichters konden alle jamben, uitgezonderd de laatste, door spondeeën vervangen worden, evenals door de bovengenoemde drielettergrepige voeten; bovendien lieten vele Latijnse dichters de proceleusmaticus ◡◡◡◡) toe. Een bijzondere vorm van de trimeter is de choliambe, waarbij de voorlaatste lettergreep lang is; bij Babrios krijgt deze lettergreep steeds het accent (z metriek, klassieke).
Lit.: J. Descroix, Le trimètre iambique des iambographe à la comédie nouvelle (Mâcon 1931).