plantenfamilie uit de orde der Columniferen, om de verwantschap met de Malvaceeën ook tot een orde Malvales gebracht, met ca 400 soorten vnl. in de warmere streken, meest aan slijmcellen rijke houtgewassen met gaafrandige tot gelobde bladen met steunblaadjes en in cymeuze bloeiwijzen staande bloemen met 4 of 5 vrije vergankelijke kelkbladen, 4 of 5 in de knop niet gedraaide kroonbladen, veel vrije of tot bundels verenigde meeldraden met dithecische helmknoppen en glad pollen en een 2-10-hokkig vruchtbeginsel met i stijl en 1 of meer zaadknoppen per hokje. De belangrijkste geslachten zijn Tilia (z linde) en Corchorus (z jute).
Zeer bekend ook is het geslacht Sparmannia L.f. met 3 soorten in Oost- en Zuid-Afrika, zo S. africana L.f., de veel gekweekte Kamerlinde, een tot 3 m hoge heester van de Kaap met zachtbehaarde bladen als die der Linde, in schermvormige bloeiwijzen aan het einde der takken staande geelwitte 4-tallige bloemen met prikkelbare meeldraden, waarvan de buitenste steriel en paarlsnoervormig, en met een gestekelde 5-hokkige doosvrucht. Evenals de vorige geslachten levert het bruikbare vezels en zo ook het in de tropen der Oude Wereld 120 soorten tellende, soms kroonloze geslacht Grewia L. en het 50 soorten rijke geslacht Triumfetta L., beide gekenmerkt door bloemen met een androgynophoor, het laatste ook door bloemen met soms slechts 10 of 5 meeldraden en een doosvrucht met al of niet haakvormige stekels.