Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Takel

betekenis & definitie

of takelgestel is een samenstel van één of meer blokken, waardoor een tros, de zgn. loper, is geschoren en dat als regel dient ter vergroting van een uitgeoefende kracht. Een der blokken, het zgn. vaste blok, doorgaans tevens het bovenblok, is verbonden aan het vaste scheepsdeel of anderszins, waarheen men de last wil brengen; het losse of beweegbare blok, meest het onderblok, is aan de last bevestigd.

Het eind van de loper, dat vast is gezet, meestal aan het vaste blok, heet de vaste of staande part; het andere einde, waaraan wordt getrokken, de halende part. Laatstgenoemde wordt soms geleid uitmaakt van het eigenlijke takelgestel. De meeste takels zijn handtakels, maar men heeft ook andere, met mechanische of electrische aandrijving.Gebruik van een takel berust op het beginsel, dat bij evenwicht de spanning in de loper overal dezelfde is. Als het beweegbare blok, waaraan de last hangt, door n parten wordt gedragen, betekent zulks dat de spanning in elke part = 1/n X de last L) en dat men dus met een kracht (K) = i/n L afgezien dan van de wrijvingsweerstand) de halende part en zo de last kan doorzetten. Het verkregen voordeel gaat uiteraard ten koste van de snelheid van hijsen. Omgekeerd kan men een zware last met een takel langzaam en geleidelijk vieren, zonder stoten of „schrikken”. Indien men het takel ver genoeg doorhaalt, komen de blokken voor (bij elkaar) en noemt men het takel toebloks (two-blocks); om het weer te kunnen gebruiken moet het overhaald of afgeschaakt worden. Daarbij bestaat gevaar, dat het onklaar raakt, wanneer men het benedenblok laat doorvallen.

Er bestaat een groot aantal soorten van takelgestellen, de zwaarste noemt men gijns of fijns, de lichtste talies. Het eenvoudigst is de wipper of enkel jol, bestaande uit een enkel éénschijfeblok met een loper; is het blok vast, dan is de kracht gelijk aan de last (K = L); is het los (dus bevestigd aan de last), dan is K = ½ L. De hondefok of dubbel jol heeft twee eenschijfsblokken, men kan ook daarbij de vaste part aan het vaste blok bevestigen (K = L) of aan het beweegbare blok (K = 1/4 L). Bij de derdehand, met een dubbel en een enkel blok, zijn de verhoudingen resp. K = ⅓ L en K = 1/4 L). De vierloper heeft 2 dubbele blokken (totaal 4 schijven), het half gijn heeft 5 en het gijn 6 schijven.

Samengestelde takels zijn: de staggranaat of stag(g)ernaat; het takel-en-mantel, wat bestaat uit een derdehand, gezet op de halende part of mantel van een wipper; het Spaanse takel, bestaan de uit drie blokken met één loper en waarvan er verschillende soorten bestaan; de strietser, d.i. een derdehand op de vaste part van een takel, dat als val (z zeilschip) van een zeil wordt gebruikt. Soms dient een takel om sneller te kunnen werken, waarbij de uit te oefenen kracht dus — in tegenstelling tot hierboven — groter is dan het te heffen gewicht, bijv. de graanwipper of het wipgerei.

Bij het laden en lossen met twee laadbomen gebruikt men een binnen- en buitentakel, welke beide op één last worden vastgezet; het binnentakel voorts op een laadboom boven het luik en het buitentakel op een boom, waarmede de last buitenboord gehesen of gestreken kan worden.

Het schrooitouw dient om zware cylindrische lasten langs hellingen te hijsen of neer te laten.



Kettingtakels
worden gebruikt om met weinig kracht een zeer zwaar gewicht te lichten. Het is daarbij van belang, dat zij uit zichzelf niet overhalen. De bekendste zijn: het differentiaal- of Westontakel en het wormtakel.

p. j. KROESEN

Lit.: T. J. Noordraven, Schiemanswerk. Touwen, blokken, takels etc. herz., door S. P. de Boer, 5de dr. (Amsterdam 1951); J. E. de Vries, Hijswerktuigen, dl I, 4de dr. (Haarlem 1947).

< >