(Gr.: σαϱκοφάγος, sarcophagos = vleesetend), bij de Grieken oorspronkelijk de naam van een steensoort, die bij Assos in Troas wordt gevonden en gemakkelijk kan worden gebroken. Lichamen, die in kisten van deze steensoort waren bijgezet, verteerden, met uitzondering van de tanden, in 40 dagen.Zij is een soort van aluinlei, waarmede men soms de wanden van doodkisten bekleedde.
Later gebruikt men de term sarcophaag voor alle stenen doodkisten, vnl. de kisten, die niet worden begraven, maar bestemd zijn om als fraai versierde monumenten boven de aarde zichtbaar te blijven.De Egyptenaren gebruikten voor hun sarcophagen in de regel kalksteen, soms ook graniet en marmer. De Grieken hadden doodkisten van beschilderd terra-cotta, de Etruriërs van terracotta of albast. In de Romeinse tijd, vooral sedert de 2de eeuw n. Chr., kwamen rijk gebeeldhouwde marmeren sarcophagen in zwang. Bekend zijn vooral de Oudchristelijke sarcophagen. De Romeinse keizers werden bijgezet in sarcophagen van porfier.
Een fraai voorbeeld van een Romeinse sarcophaag is gevonden te Simpelveld, waarin aan de binnenzijde rondom meubelen en huisraad zijn uitgehouwen. In de latere Middeleeuwen en gedurende de Renaissance was de versierde sarcophaag als grafmonument weder zeer algemeen.