Spaans prozaschrijver, algemeen bekend onder pseudoniem „Azorín” (Monóvar, Alicante, 8 Juni 1873), is een van de leidende figuren van het „modernismo” geworden. Als vertegenwoordiger van het geslacht van 1898 houdt hij zich aanvankelijk voortdurend bezig met het typische karakter van Spanje, spec. dat van Castilië, welks landschappen en mensen hij in zijn essays uitbeeldt: El alma castellana (1900), Los pueblos (1905), Castilla (1912).
Bij „Azorín” worden de landschappen uitdrukking van bepaalde stemmingen. Vandaar dat deze auteur er toe komt om in La ruta de Don Quijote (1905) door schilderingen van het landschap van de Mancha de figuur van Don Quichot voor zijn lezers begrijpelijk te maken. De romans van „Azorín”, alle zwak van bouw, zijn een wonderlijk geheel van gesprekken, beschouwingen, commentaren en opmerkingen over de meest uiteenlopende onderwerpen, en als romans geen van alle bijzonder geslaagd.
Als literair criticus heeft Ruiz jarenlang onverpoosd recht doen wedervaren niet slechts aan de lang vergeten mindere goden, maar ook aan de grote schrijvers van Spanje, op wie hij een nieuw licht liet vallen: Lecturas españolas (1912), Clásicos y modernos (1913), Los valores literarios (1913), Al margen de los clásicos (1915), bundels die aan de lezers vrij hoge eisen stellen. Immers de criticus „Azorín” gaat als een impressionnist te werk, voor wie een paar versregels genoeg zijn om tot een oordeel over een dichter te komen; vandaar nogal eens zonderlinge meningen op literair-historisch gebied.
In 1924 deed „Azorin” zijn intrede in de Kon. Spaanse Academie met een beroemd geworden rede, Una hora de España: entre 1560 y 1590 (1924), een dichterlijke evocatie van het Spanje van Philips II (Ned. vert. d. H. Menagé Challa, Amsterdam 1926). J. M.
Ruiz heeft sterk de behoefte gevoeld aan een vernieuwing van het Spaanse toneel. Hij beproefde een wat hij noemde surrealistisch drama te scheppen, niet altijd met groot succes, aangezien de trage of geringe actie in zijn werk op het toneel een nog groter bezwaar blijkt dan in een roman: Old Stain, Brandy, mucho brandy en Comedia del arte (1929). Een bijzondere plaats in het dramatische œuvre van „Azorín” wordt ingenomen door Doctor Death (met invloeden van Maeterlinck) en Angelita (1930).
In het werk van „Azorín”, maar speciaal in zijn essays, is merkwaardig, dat de auteur de poëzie niet zoekt in het grote en het heroïsche, maar in het kleine en het alledaagse. Daarin opgaande mist „Azorín” echter de visie op het geheel.
PROF. DR C. F. A. VAN DAM
Lit.: A. González Blanco, Los contemporéneos, 1a serie (Paris 1906), blz. 1-73; J. Ortega y Gasset, El Espectador, dl II (Madrid 1916); J. Casares, Crítica profana (Madrid 1916), blz. 134-242; S. de Madariaga, Semblanzas literarias contemporáneas (Barcelona 1924), blz. 213-229; Werner Mulertt, „Azorín” (J. M. Ruiz), zur Kenntnis spanischen Schrifttums um die Jahrhundertwende (Halle 1926), Sp. vert. d.
A. Gruz Rueda (Madrid 1930); H. Denner, Das Stilproblem bei „Azorín” (Zürich 1931); C. Barja, Libros y autores contemporáneos (Madrid 1935), blz. 264-298; C. Clavería, Cinco estudios de lit. españ. moderna (Salamanca 1945), blz. 47-67 (Sobre el tema del tiempo en „Azorín”). Over de dramaturg: G.
Díaz-Plaja, in Teatro, in uitg. v. d. Obras completas van „Azorín”, dl II (Madrid 1931).