Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CASTILIË

betekenis & definitie

Spaans Castilla, is een plateaulandschap in het midden van het Pyrenese schiereiland en is de kern van Spanje. Het wordt in een noordelijk deel (Oud-) en een zuidelijk deel (Nieuw-Castilië) verdeeld.

Oud-Castilië (Castilla la Vieja) vormt een hooggelegen steppe op gemiddeld 800 m hoogte, welke naar het W. bijna onmerkbaar in die van Léon overgaat en zich in Portugal in de provincie Traz os Montes voortzet. In het N. is het door het Cantabrische kustgebergte, het bergland van Asturië en de Baskische provincies van de zee, in het Z. door het Castiliaanse Scheidingsgebergte van het lager gelegen Nieuw-Castilië (Castilla la Nueva) en Estremadura gescheiden, terwijl in het O. de Siërra’s de Oca, de la Demanda, de Urbion en Moncayo (Iberisch bergland) de grenzen vormen naar de zijde van het dal van de Ebro, van Navarra en Aragon, en in het W. de grenzen tegen Portugal gelegen zijn in het gebergte van Léon en de Paramos van Traz os Montes. Binnen die grenzen is de hoogvlakte tamelijk effen en dor. Tegen de ketens der randgebergten ligt de hoogvlakte als hogere terrassen aangeleund, dit zijn de zgn. parameras met een ruw en guur klimaat, zoals de parameras van Molina tegen het Iberisch Randgebergte in het Z.W.

In het N. bereikt het boomloze, maar grasrijke terras van Reinosa een hoogte van ruim 1000 m. Op het Z.O. der hoogvlakte ligt het ruwe tot 1100 m hoge plateau van Soria, dat de verbinding vormt met de hoogvlakte van Nieuw-Castilië. In het Z.W. gedeelte van het plateau van Soria vormen enige, uit secundaire kalk en zandsteen opgebouwde ketens, het begin van het Castiliaans Scheidingsgebergte. Hieraan sluitenzichdeCuesta, de Atienza, Sierra Pela en Sierra de Ayllon (met de 2065 m hoge Pico Ocejon) aan; dan naar het Z.W. ombuigend, gaat de keten over in de gebergten van Somosierra en de Sierra de Guadarrama, die in de Pico de Penalara een hoogte bereikt van 2405 m.

Ten N.W. van Madrid vermindert de hoogte en strekken zich grote hoogvlakten (paramos) uit, waarin de rivieren diepe, kloofvormige dalen (canons) hebben uitgeslepen. Ten Z. van de Paramo de Avila met de Cerro del Zapatero (2105 m) en door de lengtedalen der Alberche en Formes gescheiden, verheft zich de Sierra de Gredos met de Plaza de Almanzor (2661 m). Van daar loopt een aantal evenwijdige, door paramos van elkander gescheiden ketenen in Z.W. richting, zodat de verbindingswegen tussen Léon en Estremadura nergens de hoogten overschrijden.Tot Oud-Castilië behoort ook de oostelijke afhelling van het Iberisch Gebergte naar de Ebro, de Rioja Alta.

Het hoogland van Nieuw-Castilië ligt gemiddeld op 600 m, d.i. lager dan dat van Oud-Castilië. Het wordt in twee delen verdeeld, nl.: het stroomgebied van de Taag in het N. en dat der Guadiana in het Z., in het O. door een lage rug, in het W. door de Montes de Toledo en de Siërra de Guadelupe (hoogste top 1558 m) gescheiden. Het gedeelte van het stroomgebied van de Guadiana, dat tot Nieuw-Castilië behoort, heet de Mancha. De bovenloop der Tajo loopt door het vruchtbare heuvelland Alcarria, dat naar het O. overgaat in de Serrania de Cuenca, welke in zijn hoogste delen tot 1800 m reikt.

In het W. grenst aan Alcarria de hoogvlakte van Madrid, die zich in het Z. tot de Taag uitstrekt. Zij is wel onvruchtbaarder, maar toch tamelijk goed bebouwd. Ten Z. hiervan ligt het grasrijke, maar weinig bebouwde hoogland van Toledo en nog verder zuidwaarts de smalle vlakte van Talavera de la Reina (351 m), die met eikenbossen begroeid is.

Grote delen van de hoogvlakten, zoals de Tierra de Campos ten N.W. van Palencia zijn oude meervlakten, wel is waar vruchtbaar, doch eentonig en boomloos. De bodem bestaat uit zwaar leem en zand in allerlei kleuren van grijs tot bloedrood. Het Castiliaans Scheidingsgebergte is bebost, vooral in de provincie Segovia.

De voornaamste rivier van Oud-Castilië is de Duero met als zijrivieren de Pisuerga, de Adaja, de Esla en de Tormes. In Nieuw-Castilië zijn de Taag en de Guadiana, die diep ingesneden zijn en voor de scheepvaart ongeschikt zijn. De dalen zijn echter vruchtbaar in tegenstelling met de hoogvlakte, zoals het dal van Tietar.

De hoogvlakten zijn regenarm en hebben grote verschillen in temperatuur tussen winter en zomer. Grote delen zijn bedekt met struikgewas en espartogras. De akkerbouw levert vnl. tarwe op de leemhoudende gronden van de vlakte, rogge en gerst op de berghellingen. Wijn wordt vnl. verbouwd in de dalen, o.m. in het Duerogebied, en de Rioja Alta, verder om Valdepenas in de Mancha en bij Aranjuez.

De olijf komt alleen voor in Nieuw-Castilië, nl. in de Campo de Calatrava (om Ciudad Real) en op de zuidhellingen van de Serrania de Cuenca. De Mancha heeft verbouw van saffraan, de omgeving van Aranjuez groententeelt. — De veestapel omvat vnl. grote kudden schapen, die ’s winters uit de bergweiden en de Sierras de la Demanda, de Gredos en de Serrania de Cuenca naar de Mancha, Estremadura en Andalusië trekken om daar te overwinteren. Vroeger ging deze trek geheel langs wettelijk afgebakende wegen (canadas), thans geschiedt het vervoer voor een deel per spoor.

Delfstoffen worden geëxploiteerd in de vorm van kwikmijnen bij Almaden, dat tot Nieuw-Castilië behoort. In de omgeving van Ciudad Real wordt steenkool (van slechte kwaliteit) gevonden, verder lood; in de provincie Guadalajara zilver, in de provincie Toledo kaolien, in de provincie Soria marmer. De industrie omvat vnl. metaalnijverheid (Toledo, Albaceta), textielindustrie (Palencia, Salamanca en Madrid).

De bevolking stamt af van de autochthone Kelto-Iberiërs en heeft in Oud-Castilië de eigenschappen daarvan het zuiverst bewaard. In Nieuw-Castilië zijn zij met Moors bloed gemengd. De Castilianen zijn moedig en vrijheidslievend, avontuurlijk, matig in levenswijze. Zij hebben hun taal aan hun gehele land gegeven.

Oud-Castilië wordt verdeeld in 8 provincies: Palencia, Valladolid, Avila, Segovia, Soria, Burgos, Logrono en Santander, die samen een oppervlakte van 50 005 km2 innemen en een bevolking hebben van (1940) 2 126 769 inw. Nieuw-Castilië bezit 5 provincies: Madrid, Toledo, Ciudad Real, Cuenca en Guadalajara met 72 474 km2 en (1940) 3 129 170 inw.

PROF. DR H. J. KEUNING

Geschiedenis.

Castilië, het centrale gedeelte van het Iberische schiereiland, was bestemd geleidelijk de politieke kern van Spanje te worden. De weerstand der Spaanse Christenen tegen de Mohammedaanse overheersing had in de 8ste eeuw eerst het aanzijn geschonken aan het koninkrijk Asturië. Daaruit ontwikkelde zich in de 9de eeuw het koninkrijk León, dat reeds het gebied tot aan Burgos, Simancas, Zamora en Toro beheerste. Gedurende dezelfde eeuw, ontstond, ten O. en ten Z.O. van León, het markgebied Castilië, waarvan de benaming waarschijnlijk ontleend is aan de castelli of burchten, die het pas veroverde land moesten beschermen tegen de Moren.

De mark werd beheerd door graven onder controle van de koning van León. Graaf Fernan Gonzalez (923970) kon zich, na 950, onafhankelijk maken, doch na zijn dood werd Castilië weer bezet door Al Mansoer, de machtige minister van de kalief van Córdoba. In 1009 waren de Castilianen echter weer machtig genoeg om zelf tot in het hart van het kalifaat door te dringen.

In de tweede helft der i ide eeuw werd Castilië de leidende Christelijke mogendheid in het Iberische schiereiland. De vorst droeg nu de titel van koning. Ferdinand I (1035-1065) veroverde het koninkrijk León en breidde zijn gezag uit tot aan Santander, op de kust van de Golf van Gascogne. De Mohammedaanse vorstjes van Toledo, Badajóz, Sevilla en Zaragoza werden schatplichtig gemaakt, Portugal tot aan Coimbra aan de Islam ontrukt.

Het uitgestrekte gebied, dat Ferdinand onder zijn gezag had weten te plaatsen, werd echter bij zijn dood verdeeld onder zijn zoons. De oudste Sancho, erfde Castilië. De derde zoon, Alfonsus VI (1065-1109) bleef ten slotte alleen meester en herstelde de eenheid in 1072 Hij veroverde in 1085 Toledo, zodat de grens nu samenviel met de middenloop van de Taag. Guadalajara, Madrid en zelfs, meer naar het W.

Talavera, ontnam hij aan de Moren. Voortaan bestaat naast Oud-Castilië ten N. van de Sierra de Guadarrama, ook Nieuw-Castilië ten Z. daarvan. De bevolking van dit grote Castiliaanse rijk omvatte Christenen, Joden, Mohammedanen (Mudéjares), gearabiseerde Christenen (Mozaraben) en, in mindere mate, „Franken” d.z. krijgers uit Frankrijk, die hulp geboden hadden bij de reconquista. Deze volksgroepen behielden lang haar eigen recht, vastgelegd door de vorst in privileges (fueros), waarvan vele (cartas pueblas) de ontwikkeling der steden bevorderden. Er kwam weldra een geweldige Mohammedaanse reactie: de Almoravieden, fanatieke Muzelmannen uit Noord-Afrika, versloegen Alfonsus VI te Sagrajas nabij Badajóz (1086).

Doch niettegenstaande moeilijkheden met Rodrigo Diaz, de beroemde Cid van de kronieken en de epische literatuur, slaagde de koning er in de Taag als grens te behouden.

De 12de eeuw is voor Castilië een lastige periode. De lange minderjarigheid van Alfonsus VII (11261157) veroorzaakte tal van moeilijkheden en kort vóór zijn dood verdeelde deze vorst het rijk onder zijn zoons. Daardoor ontstond een bijna voortdurende strijd tussen het opnieuw onafhankelijk geworden León en Castilië, dat reeds verzwakt was door de verheffing van Portugal tot koninkrijk en door de bijna volledige autonomie van Galicië onder de kerkvorsten van Compostela. Alfonsus VIII (1157-1214) werd aanvankelijk in het nauw gebracht door de opstand van het adellijk geslacht der Laras, doch kon de toestand later meester worden dank zij de steun der stedelijke burgerij.

In deze tijd ontstonden de geestelijke ridderorden, die een grote rol speelden in de oorlogen tegen de Islam. De orde van Calatrava (1158) was vooral werkzaam in de Sierra Morena, die van Santiago (1160) en van Alcantara (1166) in Estremadura. Met haar steun kon het gebied der Mancha veroverd worden. Een nieuwe Mohammedaanse vloed uit Afrika dreigde nochtans Castilië ten onder te brengen, toen dit in 1195 door de Almohaden te Alarcos verpletterend verslagen werd.

Nieuw-Castilië moest bijna volledig worden prijsgegeven.

De schier hopeloze toestand, waarin Christelijk Spanje verkeerde, maakte voor enige tijd een einde aan de oorlogen tussen de Iberische staten. In 1212 sloten Alfonsus VIII, Pedro II van Aragon en Sancho VII van Navarra een verbond en behaalden op de Moren de schitterende overwinning van Las Navas de Tolosa.

De grens van Castilië was nu de Sierra Morena. Vandaar uit werd Andalusië aangevallen. Ferdinand III (1217-1252) kon in 1230 León weer onder zijn gezag brengen en ten gevolge van deze machtsversterking was het hem mogelijk Córdoba (1236) en Sevilla (1248) te veroveren. De taak van Castilië in de reconquista was nu bijna volledig volbracht.

Alleen het koninkrijk Granada moest nog veroverd worden, doch dit geschiedde eerst op het einde der 15de eeuw. Bijna geheel Centraal Spanje was nu Castiliaans, evenals, omtrent dezelfde tijd, Oost-Spanje Aragonees is geworden.

De voltooiing der reconquista werd vooral belemmerd door de eindeloze burgeroorlogen, die Castilië teisterden van het einde der 13de eeuw af. Doch deze eeuw is ook die van de opkomst der Cortes, de standenvertegenwoordiging, waarin de steden, welker milities hebben bijgedragen tot de reconquista, een invloed uitoefenden, die soms opweegt tegen feodale adel en geestelijkheid.

De 14de eeuw begint met een inwendige crisis, veroorzaakt door de infanten de la Cerda. Alfonsus X (1252-1284) had nl. zijn oudste zoon, Ferdinand de la Cerda, van de troonsopvolging uitgesloten ten gunste van Sancho IV (1284-1295). Onder deze laatste koning en zijn zoon Ferdinand IV (1295-1312) werden de opstandige afstammelingen van Ferdinand de la Cerda ondersteund door Frankrijk en Aragon. Andere adellijke families namen weldra deel aan de strijd, waarbij ook Portugal en zelfs Granada hun voordeel zochten.

Alfonsus XI (1312-1350) kon de wantoestand eerst niet verhelpen, doch een dreigende Mohammedaanse inval bracht weer eenheid, en de door de koning behaalde overwinningen versterkten zijn prestige.

Onder Pedro IV (1350-1369) brak in 1356 weer een burgeroorlog uit ten gevolge van een opstand der bastaardzonen van Alfonsus XI. Een hunner, Hendrik van Trastamare, begon in 1365 een belangrijke rol te spelen. Hij kreeg steun van Aragon en van Franse huurlingen onder Du Guesclin en kon zich aldus in 1366 tot koning laten kronen onder de naam van Hendrik II. Met de hulp van Engeland en Navarra versloeg Pedro hem te Najera (1367), maar moest twee jaar later het onderspit delven te Montiel.

Hendrik regeerde toen nog tien jaar onder de grootste moeilijkheden. Zijn opvolgers Jan I (1379-1390), Hendrik III (1390-1406) en Jan II (1406-1454) moesten zich voortdurend verdedigen tegen het aanmatigend optreden van prinsen van den bloede en van leden der hoogadellijke families. Van het voltooien der reconquista kwam gedurende deze periode natuurlijk niets. Ook onder de regering van Hendrik IV (1454-1474) heerste in Castilië nog steeds de grootste verwarring.

Zijn zuster Isabella, die deze kinderloze vorst opvolgde, was in 1469 gehuwd met Ferdinand van Aragon. Dit echtpaar slaagde er in de orde in Castilië te herstellen, en verwezenlijkte de eenheid van Spanje, doordat Ferdinand achtereenvolgens Aragon (1479) en Navarra (1485) verkreeg en in 1492 een einde werd gemaakt aan het bestaan van het koninkrijk Granada. Hetzelfde jaar ontdekte Columbus Amerika. Het geünificeerde Spanje zou nu een overwegende rol spelen zowel in de Oude als in de Nieuwe Wereld.

Het aandeel van Castilië was daarbij het grootst. Door de achteruitgang van de handel in de Middellandse Zee verloor Aragon veel van zijn belang en weldra ook, vooral onder Philips II, van zijn autonomie. De staatkundige leiding berustte bij de Castilianen, terwijl ook de kolonisatie aan hen voorbehouden was. Aldus kwam geheel de moderne ontwikkeling van Spanje in het teken van Castilië te staan.

Enkele opflikkeringen van particularisme — vooral in Catalonië en in de Baskische provincies — hebben deze toestand tot heden toe niet wezenlijk gewijzigd.

PROF. DR C. VERLINDEN

Lit.: R. Altamira y Crevea, Historia de España y de la civilización espanola4 (Barcelona 1913—’28); A. Ballesteros y Beretta, Historia de España y de su influencia en la Historia Universal (Barcelona 1919 en vlg., nieuwe uitg. van de eerste dln); R. B.

Merriman, The rise of the Spanish Empire in the old world and in the new, I (New York 1918); H. J. Chaytor, A history of Aragon and Catalonia (London 1933); Fray Justo Pérez de Urbel, Hist. de Condado de Castilla, 3 dln (Madrid 1945).

< >