symbool Rb, atoomnr 37, atoomgew. 85,48, behoort tot de alkalimetalen en het volgt op kalium. Het element werd in 1861 ontdekt door Bunsen en Kirchhoff in het mineraal lepidoliet door middel van de spectroscoop.
Het is gekarakteriseerd door een dieprode spectraallijn (vandaar de naam: rubidius = donkerrood) (dubbel: 7800,3 en 7947,6 Å, vgl. natrium); het kleurt de vlam rood. Het komt niet zo vaak voor: in kleine hoeveelheden in sommige minerale bronnen (Dürkheim, Nauheim), in de kalizouten van de „Abraumsalze” en in enkele zeldzame mineralen zoals polluciet, steeds naast caesium en veel kalium (zie kalizouten). Merkwaardigerwijze komt het betrekkelijk veel voor in de as van tabak en andere planten. Het wordt gewonnen uit carnalliet en uit lepidoliet. Van het kalium wordt het gescheiden, doordat RbCl en CsCl wel, doch KCl niet oplosbaar is in alkohol. De verdere zuivering geschiedt door het omkristalliseren van rubidium-aluin (of -ijzeraluin).Het metaal is zacht en zilverwit, veel gelijkende op kalium; sm.pt. 38,5 gr., k.pt. 696 gr., s.g. 1,52. De eigenschappen van de verbindingen komen sterk overeen met die van kalium (meestal isomorph, zie isomorphie), mede in verband met het geringe verschil in ionstraal (K: 1,33 Å, Rb 1,49 Å). Practische toepassingen vindt het element niet. Rubidiumjodide is wel eens in de geneeskunde gebruikt.
PROF. DR J. A. KETELAAR
Lit.: Ullmann’s Enz. der techn. Chemie, 2de druk, 8, 857 (1931).
Thorpe’s Dict. of Applied Chemistry, 10, 636 (1950).