Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Kalizouten

betekenis & definitie

(mineralogie), verzamelnaam voor de mineralen, die om hun gehalte aan kalium voor de fabricage van kunstmest ontgonnen worden. De belangrijkste zijn: sylvien: KCl, carnalliet: KCl.MgCl2.6H2O, kaïniet: KCl.MgS04. 3H2O en polyhaliet: 2(CaS04).MgS0i.K2S04. 2H2O.

Het kalium treedt er dus in op in de vorm van chloriden en sulfaten. Deze mineralen komen dikwijls gemengd met haliet (=steenzout), NaCl, voor. Deze gemengde gesteenten heten: sylviniet = sylvien + steenzout, Hartsalz = sylvien + steenzout + kiezeriet, carnallitiet = carnalliet + steenzout, Hauptsalz = carnalliet + steenzout + kiezeriet en kaïnitiet = kaïniet + steenzout. Kiezeriet is MgSO2.H2O. Tevens treden als hoofdmineralen der zoutafzettingen op anhydriet: CaS04 en gips: CaS04.2H20. Deze zoutparagenese heeft haar ontstaan te danken aan het indampen van zeewater.Theoretisch heeft J. H. van ‘t Hoff met talrijke leerlingen in zijn Berlijnse tijd over het ontstaan dezer zoutafzettingen, die vooral uit Duitsland bekend zijn, gewerkt. Zijn werk is na zijn dood door zijn leerlingen voortgezet,waarvan E. Jaenecke een samenvatting heeft gegeven. De indamping moet geschied zijn in een nu en dan geheel van de oceaan afgesloten zeegolf. Nadat calciumcarbonaat was afgezet, werden in een steeds kleiner wordend oppervlak eerst gips met steenzout, vervolgens steenzout met anhydriet, dan steenzout met polyhaliet en ten slotte magnesium- en kalizouten afgezet.

Het is daarom duidelijk, dat lang niet overal, waar steenzout voorkomt, ook kalizouten kunnen optreden; het areaal der laatste is uiteraard veel kleiner dan dat der steenzoutbeddingen. Slechts hier en daar werden in het grote steenzoutgebied, dat zich van Nederland over Duitsland naar Rusland uitstrekt, ook magnesium- en kalizouten afgezet. Aangezien de kali- en magnesiumzouten boven het steenzout liggen, moesten zij opgeruimd worden om het steenzout te bereiken en werden zij daarom Abraumsalze ge noemd. Later werden zij om hun belangrijke waarde Edelsalze genoemd.

De zoutprofielen, die nu in het bekken van Stassfurt, Maagdenburg en Halberstadt gevonden worden, kloppen niet met het door Van ’t Hoff theoretisch afgeleide zoutprofiel. Jaenecke heeft dit verklaard door er op te wijzen, dat de zoutafzettingen gedurende en vooral na haar vorming daalden en door andere sedimenten bedekt werden. De geologische ouderdom der Duitse zoutafzettingen is bovenste Zechstein, dus allerbovenste Perm. Later werden daarboven Trias. Jura ,Krijt en Tertiair afgezet met een totale dikte van 5000-7000 m. Even diep moeten de zoutlagen gedaald zijn en daardoor bedroeg de temperatuurtoeneming 150-210 gr.

C. Deze temperatuurverhoging veroorzaakte een metamorphose der zoutparagenese. Sommige zouten werden opgelost, nieuwe ontstonden. Later volgde plaatselijk opheffing der zouten. De omzettingen, die hadden plaatsgehad, waren daarbij niet volkomen omkeerbaar, omdat oplossingen weggeperst waren. Er ontstonden dus nieuwe zoutparagenesen, die wij nu aantreffen (z zouttektoniek).

< >