Engels pentekenaar, aquarellist, caricaturist en illustrator (Londen Juli 1756 - 22 Apr. 1827), bracht vrijwel alle aspecten van het gevarieerde, veelkleurige leven onder George III en tijdens het Regency-tijdvak in beeld. Hij werkte met pen en inkt, al dan niet met kleur opgehoogd.
Hij bezat bij uitstek de gave om de humor, die hij in een situatie zag, over te dragen aan zijn beschouwers, te zamen met een gevoel voor de schoonheid van het geobserveerde. Daarnaast vervaardigde hij een aantal portretten en landschappen, die, zo mogelijk nog meer dan de caricaturen, blijk geven van zijn grote vaardigheid als tekenaar, vooral daar waar het er om gaat een atmosfeer te suggereren.Hij ontving zijn opleiding in Parijs en aan de Royal Academy te Londen en maakte daarna verschillende reizen in Europa, daartoe in de gelegenheid gesteld door een rijke tante, wier nalatenschap het hem mogelijk gemaakt zou hebben niet van zijn werk te hoeven leven, ware het niet dat hij geregeld speelde en daarmee veel verloor. Voor zijn niet-caricaturale tekeningen vond hij slechts een matig afzetgebied, maar zijn politieke en andere spotprenten werden, in de vorm van aquatinten, gretig gekocht, zodat hij toch steeds in een zekere welstand kon leven. Zijn werk verraadt, bijv. in de reeks van the Idle and Industrious Apprentice, enige invloed van Hogarth, doch mist ten enenmale diens moraliserende tendentie. Rowlandson genoot van het leven en gaf het weer zoals het hem aansprak, zonder meer.
AR. SCHIPPERS
Lit.: J. Grego, R. the Caricaturist (1880); A. P. Oppé, Th. R.: His Drawings and Watercolours (1923); O. Sitwell, Th.
R. (1929); David Low, Br. Cartoonists, Caricaturists and Comic Artists (1942); John Summerson, The Microcosm of London (1943); F. Gordon Roe, R., the Life and Art of a Br. Genius (1947); Adrian Bury, R. Drawings (1949).