(1626 - 1712), de derde, maar spoedig oudste zoon (Robert stierf zeer jong, Oliver sneuvelde bij Marston-Moor) en opvolger van Oliver, diende met zijn vader in het leger van het Parlement en kwam in 1647 in Lincoln-inn; in 1654 en 1658 was hij lid van het Parlement en in 1657 werd hij opgenomen in de Raad van State. Toen zijn vader bij de grondwet de bevoegdheid om zijn eigen opvolger aan te wijzen had verkregen, kwam Richard als de oudst in leven zijnde zoon alleen in aanmerking, hoewel zijn traagheid en geringe begaafdheid hem daartoe weinig geschikt maakten.
Oliver wees hem ook als zodanig aan en hij aanvaardde nog op 3 Sept. 1658 het hoogste ambt in de Engelse Republiek. Het leger was echter dadelijk niet op zijn hand, de officieren, die Cromwell steeds gesteund hadden, achtten zich achtergesteld, doordat Richard niet een van de hunnen was. Zo ontstond al spoedig een conflict. Zij maakten zich van zijn persoon meester (Jan. 1659) en dwongen hem het Parlement te ontbinden.
Maar toen het nu weer bijeengekomen Lange Parlement zich mèt de officieren tegen hem richtte, legde hij, ontmoedigd door deze tegenwerking, terwijl hij besefte niet opgewassen te zijn tegen zijn zeer zware taak, 25 Mei 1659 zijn bevoegdheid neer en trok zich terug. Bij het herstel van de Stuarts nam hij de wijk naar Frankrijk, waar hij 20 jaar vertoefde onder de naam Clark. In 1680 kwam hij in Engeland terug en leidde onopgemerkt tot zijn dood in Herfortshire, een rustig luxe-leven, gelijk met zijn aard het meest overeenkwam.Lit.: W. F. Warren, Keblehand and a short life of R. Cr. (1900); Sir R.
Tangye, The two protectors (1899).