Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Rembt tobias hugo pieter liebrecht alexander van boneval faure

betekenis & definitie

Nederlands rechtsgeleerde (Groningen 25 Jan. 1826-Putten 19 Aug. 1909), studeerde rechten te Groningen en promoveerde aldaar op 15 Apr. 1848; was daarna in zijn vaderstad advocaat tot 1850; vervolgens ambtenaar op het ministerie van Financiën (1850-1856), hoogleraar te Groningen (1856-1859) en te Leiden (1859-1892). Voortreffelijk processualist; schrijver van een op hoog peil staand en nog steeds groot gezag genietend standaardwerk over Het Nederlandsche Burgerlijk Procesrecht, waarvan het eerste deel verscheen in 1871 en dat door zijn weldoordachte methodiek, zijn degelijkheid en zijn geschiedkundige diepte tot de sieraden der Nederlandse rechtsliteratuur behoort (I: 3de dr. 1893; II: 4de dr. 1900; III: 3de dr. 1900; IV: 2de dr. 1896-1897; V: 2de dr. 1900), en van vele andere opstellen en geschriften; redacteur van Nieuwe bijdragen van rechtsgeleerdheid en wetgeving.

Ook op politiek gebied heeft hij zich bewogen: hij was 18941904 lid der Eerste Kamer, waar hij de liberale beginselen verdedigde en o.a. het ontwerp-Hoger Onderwijswet van minister A. Kuyper in 1904 in een opmerkelijke rede fel bestreed.Lit.: C. O. Segers, Mr v. B. F. in Rechtsgeleerd Magazijn van 1909 (blz. 640-645); A. G.

Visser van IJzendoorn in Almanak van het Leidsch Studentencorps van 1910 (blz. 325-332); M. Rijke in het Leidsch Jaarboekje van 1910; bovenal: S. J. Fockema Andreae in het Jaarboek van de Kon. Ak. van Wet. van 1910 (blz. 27-65), met toel. lijst van geschr.