Frans dichter en wijsgeer (Lyon 4 Aug. 1776-Parijs 9 Juni 1847), in zijn jeugd ziekelijk van gestel, gaf zich veel over aan wijsgerige beschouwingen en bestudeerde met ijver de geschriften der oude wijsgeren en dichters. In 1802 gaf hij een soort van Christelijke aesthetica uit, onder de titel: Du sentiment considéré dans ses rapports avec la littérature et les arts, en in 1808 zes Fragments over jeugd en ongelukkige liefde, zonder dat deze geschriften zeer de aandacht trokken.
In 1814 verscheen zijn Antigone, die men een in proza geschreven gedicht zou kunnen noemen en waardoor hij algemeen bekend werd. Vervolgens begaf hij zich naar Parijs en kwam er in kennis met Mme Récamier, Chateaubriand, Nodier e.a. Hij schreef verder (1818) een belangrijk werk over de maatschappelijke instellingen in Frankrijk, Essai sur les institutions sodales, later gevolgd door zijn hoofdwerk, over de maatschappelijke wedergeboorte, nl. Essais de palingénésie sociale (2 dln, 1827), waarvan echter alleen Orphée (I827-’28) en de twee fragmenten La ville des expiations (1831) en La vision d’Hébal, chef d’un clan écossais (1832) verschenen. Zijn werken, in een voortreffelijk proza geschreven, vormen een wonderlijke mengeling van wijsbegeerte, mystiek en socialisme. Zijn gezamenlijke werken zijn in 1831 in 4, in 1835 in 5 dln te Parijs verschenen.Lit.: G. Frainnet, Essai sur la Philosophie de P.-S. Ballanche (1902); G. Huit, La vie et les oeuvres de Ballanche (1904).