Frans archeoloog, hellenist en papyroloog (Bessèges 1869 - Parijs 9 Juli 1949), was van 1893 tot 1897 lid van de Ecole française d’Athènes, werd in 1898 hoogleraar voor oude geschiedenis te Rijsel en in 1920 voor Grieks-Romeinse papyrologie aan de Sorbonne en de Ecole des Hautes Etudes te Parijs, waar hij in hetzelfde jaar het Institut de Papyrologie oprichtte. Van 1928 af was hij directeur van het Institut français d’archéologie orientale te Caïro.
Hij was een groot kenner van de archeologie en geschiedenis van Hellenistisch-Romeins Egypte.Bibl. (voorn. werken) : Papyrus grecs de Lille 2 dln (met P. Collart, J. Lesquier en M. Xoual, Paris 1907-1912); La vie municipale dans l’Egypte romaine (thèse, Paris 1911) ; Papyrus de Théadelphie (Paris 1911); L’Impérialisme macédonien et l’hellénisation de 1’Orient (Paris 1927, herziene uitg. met voorwoord v. H. Berr 1937); L’Egypte ptolémaïque (dl III van l’Hist. de la Nation egypt.); Les papyrus Fouad I (met A.
Bataille e.a., Le Caire 1939) ; Trois études sur l’Hellénisme. L’Empire d’Alexandre. L’Etat égyptien ptolémaïque. Le rôle d’Alexandrie (Le Caire 1944) ; La domination romaine en Egypte aux deux premiers siècles après J.-C. (Alexandrie 1947); Chronique d’Egypte XXV, 1950, p. 365-381. Société royale d’archéologie d’Alexandrie, Bull, no 38, 1949, p. 113-138.
