Jonkheer, Vlaams schrijver (Gent 27 Aug. 1809 - 14 Aug. 1871), studeerde onder Schrant aan de universiteit te Gent en promoveerde er in de rechten in 1829. Hoewel uit een adellijk geslacht gesproten, was hij een dier mannen, die het kort na de omwenteling van 1830 voor de volkstaal opnamen: in zijn brochure Aenmerkingen over de verwaerlozing der Nederduitsche Tael (Gent 1832) weerklinkt de eerste Vlaamse strijdkreet na 1830.
De Nederduitsche Letteroefeningen, door hem met Serrure* in 1834 gesticht, waren een van de allereerste blijken van een Vlaamse herleving. Hij gaf o.m. Theophilus (Gent 1836) uit, drie delen Oudvlaemsche Gedichten (1838-1851), de gedichten van Jacob van Zevecote* (1840) en verschillende werken over de geschiedenis van Gent: o.a. Beknopte geschiedenis der kamers van Rhetorica te Gent (Gent 1838), Geschiedenis der rederijkkamer de Fonteine (Gent 1847), De Nederduitsche schrijvers van Gent (Gent 1861). Hij was ook een van de oprichters van de Vlaamse Bibliophilen. DR R.
F. LISSENSLit.: Leven en Werken der Zuidned. schrijvers, II (uitg. van de Kon. VI. Ac., 1904).