Duits schilder (Untermhaus, Thüringen, 2 Dec. i8gi), zoon van een spoorwegarbeider, begon in 1905 als leerling bij een decoratieschilder; van 1911-1914 bezocht hij de Kunstgewerbeschule te Dresden. Tijdens Wereldoorlog I diende hij aan het westelijk front, hetgeen een diepe invloed op zijn artistieke ontwikkeling had.
Van 1919-1922 studeerde hij onder Richard Müller op de Akademie te Dresden; daarna was hij werkzaam te Düsseldorf en werd in 1926 benoemd tot professor aan de Akademie te Dresden, welke werkkring hij tot 1933 bekleedde. Hij is een vooraanstaand vertegenwoordiger van de zgn. Nieuwe Zakelijkheid. Fanatiek realist schildert hij bij voorkeur de schaduwzijden van het leven. Afschrikwekkende onderwerpen zoals het reusachtige schilderij Der Schützengraben met de verscheurde rottende lichamen der soldaten en de serie etsen Der Krieg met de meedogenloos getekende gruwelijke details zijn een felle aanklacht tegen de oorlog. De schrille indruk wordt onderstreept door geraffineerde techniek en het bewust harde coloriet.
Later schildert hij portretten, waarin hij de emailachtige kleurenprecisie der oude Duitse meesters bereikt. Zijn pessimistische levensbeschouwing domineert in de koude, opzettelijk afstotende, veristische zakelijkheid, die vermengd is met erotisch gekleurde sociale aanklachten tegen een bedorven maatschappij.Lit.: Hans Hildebrandt, Die Kunst des 19. und 20. Jahrhunderts (Potsdam 1931, blz. 417); Maandblad voor Beeldende Kunsten (X, 1933, blz. 163 en 171-173); L’Amour de 1’Art (XV, Oct. 1934, blz. 442 en 446, m. opg. van oud. lit.); P. O. Rave, Kunstdiktatur im Dritten Reich (Hamburg 1949)*