Oostenrijks schilder (Pöchlarn a/d Donau 1 Mrt 1886), studeerde in Wenen aan de Kunstgewerbeschule. Hij schilderde portretten en maakte grafisch werk, totdat hij na een reis in Zwitserland in 1908 ook landschap begon te schilderen.
Kan men misschien in zijn vroege werk nog een zekere invloed van Gauguin bespeuren in zijn voorkeur voor het fantastische en exotische, ten slotte voelt hij zich meer tot het suggestieve van de hartstochtelijkheid van een Matthias Grünewald aangetrokken. Met een virtuositeit zonder weerga openbaart hij het psychologische wezen van zijn model en hij slaagt er in in zijn portretten niet alleen dit wezen volkomen weer te geven, maar ook de spanning van de scheppende kunstenaar te veraanschouwelijken, waardoor een meesterwerk wordt gestempeld. Hij weet ook aan zijn landschappen en stadsgezichten deze dromerige intensiteit te geven, gepaard aan een coloriet, dat in rijkdom en penseelstreek soms aan Greco herinnert. Hij is ook literair werkzaam en heeft o.m. gedichten geschreven. In zijn grafisch werk vindt men zijn poëtisch wezen en zijn groot technisch kunnen terug.Bibl.: drama’s: Mörder Hoffnung der Frauen (1907); Der brennende Dornbusch (1911); Hiob (1917); Orpheus und Eurydike (1918). Poëzie: Die träumenden Knaben (1908); Der weisse Tiertöter (1920); Der gefesselte Kolumbus (1921).
Lit.: Paul Stefan, Oskar Kokoschka (inl. tot zijn Dramen und Bilder) (Leipzig 1913); Paul Westheim, O. K. (Berlin 1923); Hans Heilmaier, K. (Paris 1929); Georg Biermann, O. K. (Leipzig - Berlin 1929) (Vol. 52 van ,,Junge Kunst”); James S. Plant, O. K. (inl.), (London 1948).