in de atmosfeer noemt men het verschijnsel, dat het temperatuurverval naar boven zó groot is, dat het verticale evenwicht der lucht zich niet langer handhaven kan. Een luchthoeveelheid, die door een toevallige storing een weinig opgetild wordt, krijgt daarbij (door uitzetting) een iets lagere temperatuur, doch de lucht van haar nieuwe omgeving heeft nu, door het gegeven temperatuurverval, een nóg lagere temperatuur, zodat de luchthoeveelheid lichter is dan die omgeving en nog verder omhoog wil; dit geeft dus aanleiding tot convectie. Het hiertoe nodige temperatuurverval is voor niet met waterdamp verzadigde lucht minstens 10 gr.
C.per 1000 m; voor verzadigde lucht, waarbij condensatie optreedt, omstreeks de helft hiervan. In het laatste geval treedt een cumulus- of een cumulonimbus-bewolking op, met neerslag in buien (z bui).DR P. GROEN.