noemt men een beeld dat na het verdwijnen van een lichtprikkel van het netvlies onder bepaalde omstandigheden nog wordt waargenomen. Het nabeeldverschijnsel is uiterst gecompliceerd en valt in een aantal phasen uiteen, waarvan een deel positief en een deel negatief is, waarbij we de begrippen positief en negatief gebruiken in dezelfde zin als in de fotografie.
Indien de oorspronkelijke lichtprikkel gekleurd is, zijn de nabeelden dikwijls ook gekleurd en wel — afhankelijk van de omstandigheden — met dezelfde kleur of met de complementaire kleur.Lit.: H. Aubert, Physiologie der Netzhaut (Breslau 1865); H. Helmholtz, Handb. d. Physiol. Opt. (1860, 3de dr. 1911); E. Hering, Lehre v.
Lichtsinn (in Graefe-Saemisch Handb. d. ges. Augenheilk., 2de dr., 1920); S. Duke Elder, Text-Book of Ophthalmology, Vol. I (London 1932); H. Weve, Br. J. of Ophthalm., Vol. 9, blz. 627 (1925); M.
Pannevis, Over het helderheidsverloop van positieve nabeelden, diss. Utrecht (1946).