Zuidafrikaans letterkundige (Kaapstad 16 Mei 1842-2 Sept. 1925), stamde uit een Hollandse familie, werkte van 1867-1908 op het kantoor van de Landmeter-Generaal, waar hij zeer verdienstelijke officiële kaarten van Zuid-Afrika samenstelde. Zijn grote verdienste ligt, behalve in zijn ambtelijk werk, in wat hij gedaan heeft tot bevordering en tot behoud van de Hollands-Afrikaanse taal en cultuur.
Toen de eerste Afrikaanse taalbeweging verliep en de tweede beweging nog geen kracht kon zijn, schiep hij een overgangsvorm, Afrikaans noch Nederlands, waarin hij brak met het verstijfde Nederlands. Hij bereidde het Afrikaans voor. Als schrijver vergeleek men hem met onze Cats. Daar was reden voor, want zijn werken hebben over het algemeen een droog-humoristisch, grappig karakter.
Dit heeft veel bijgedragen tot hun verspreiding. Hij werkte mede aan verschillende tijdschriften, als het Zuidafrikaansch Tijdschrift, Jong Zuid-Afrika, Ons Tijdschrift, De Goede Hoop en de Unie, terwijl hij medebestuurslid was van de Taalbond.Bibl.: Die reis na Kaapstad; Grappige stories en ander versies (7 dln, 1893-1898); Nasionale en Afrikaanse Gedigte (3 dln); The National Scout; Progressief?; Diamantkoorts; Bij die tandedokter; Grootvader se pijp; Maljan onder die hoenders e.a.
Lit.: Gedenkb. ter ere van die Genootskap van Regte Afrikaners 1875-1925 (Potchefstroom 1926); H. M. van der Westhuysen, M. Br. en sy plek in die Suid-Afrikaanse Letterkunde (Verhand, van die Universiteit van Pretoria 1934).
