is de naam van een choripetale, tweezaadlobbige plantenfamilie. Deze telt vooral in Midden- en Zuid-Amerika, ca 200 soorten, kruiden, zelden heesters, vaak windend, bijna steeds met stijve, veelal brandende haren, meest met handlobbige bladeren zonder steunblaadjes en met regelmatige, 2-slachtige bloemen met 5 kelkbladen, 5 dikwijls concave bloembladen, 5 of) vaker, door splitsing veel meeldraden, waarvan de voor de kelkbladen staande veelal in staminodiën of honingschubjes veranderd zijn, en een onderstandig vruchtbeginsel met 3 pariëtale zaadlijsten, elk met 1 tot veel zaadknoppen met 1 integument, rijpend tot een rechte of spiraalvormig gedraaide doosvrucht.
De belangrijkste geslachten zijn: Loasa L., met 80 soorten in Chili, Peru, Ecuador, waaronder de 1-jarige sierplanten L.hispida L.f met citroengele bloemen, en L. vulcanica André, die witte bloemen met een rode, witgestreepte bijkroon heeft, Zuidamerikaanse brandnetels; Mentzelia L., met 60 soorten, gekenmerkt door verspreide bladeren en gele bloemen met vlakke kroonbladen zonder bijkroon, waarvan de 1-jarige M. Lindleyi T. et G. (syn. Bartonia aurea Ldl.) uit Californië bij herhaling in Nederland adventief gevonden werd; en Cajophora Prsl., 50 soorten met tegenovergestelde bladeren en een spiraalsgewijs gewonden doosvrucht tellend, waarvan de windende, tot 5 m hoge en met rode, langgesteelde, bladokselstandige bloemen bloeiende C. lateritia Benth. uit Chili onder de sierplanten voorkomt.Nauw verwant is het slechts 3 soorten tellende, eveneens van brandharen voorziene geslacht Blumenbachia Schrd., waarvan de wit bloeiende B. insignis Schrd. uit Argentinië bij Amsterdam adventief gevonden is.