gemeente in de prov. Antwerpen, aan de Benedenschelde in de poldervlakte, groot 1776 ha (landbouw, veeteelt, suikerfabriek), telt (1950) 1375 inw.
Het dorp had vaak van overstromingen te lijden, o.m. in 1234 en 1288. In 1584 wierpen de Antwerpenaars er een fort op, dat door Farnese vruchteloos belegerd werd. In 1585 liet hij de dijken doorsteken en Lillo bleef tot 1651 verlaten. De Hollanders bezetten het fort van 1648-1785 en van 1815-1839. De Fransen namen het in 1747 en 1794 in. In 1832 deed men weer de sluizen springen en het dorp bleef overstroomd en verlaten tot 1848. Het fort is nu gedeklasseerd.Lit.: J. van Tichelen, Geschiedenis van L. (Brussel 1937); G. Snacken, Bijdr. t. d. gesch. v. L., tijdvak d. omwenteling v. 1830 (Antwerpen 1931).