is een naam voor die afdrukprocédé’s, waarbij de afdrukken gevormd worden door een fotochemische reactie in het afdrukpapier (lichtdrukpapier, lichtdrukmateriaal), waarbij de gevoelige laag geen halogeenzilver bevat, zodat ze niet tot de fotografische afdrukprocédé’s gerekend kunnen worden.
Als drukvorm dient calqueerpapier (linnen) of tekenfilm waarop het beeld is aangebracht met Oostindische inkt, carbon of potlood met hoog grafietgehalte. Ook langs fotografische weg vervaardigde beelden op film kunnen als drukvormen (calques) dienen. Men plaatst de calque op het lichtdrukpapier en belicht met ultraviolet licht; de ongedekte partijen van het lichtdrukmateriaal worden door het licht aangetast. Na belichting volgt de zgn. ontwikkeling.
De lichtdrukmaterialen kan men in twee groepen verdelen nl. de blauwdrukmaterialen en de diazomaterialen. Bij blauwdrukmaterialen bestaat de gevoelige laag uit ferrizouten en ferricyanide. Door de ultraviolette stralen worden de ferrizouten in ferrozouten omgezet. Wordt de belichte afdruk daarna in water gespoeld, dan reageren de ferrozouten met het ferricyanide tot het blauwe ferroferricyanide en worden de niet-belichte ferri-verbindingen opgelost. Het resultaat is dan een afdruk die een wit beeld op een blauwe ondergrond vertoont, een negatieve afdruk dus.
Dw diazomaterialen zijn gesensibiliseerd met vrij bestendige diazoniumverbindingen. Deze worden onder invloed van ultraviolette stralen ontbonden.
Het ontwikkelen bestaat hierin dat de afdruk wordt bevochtigd met een alkalische oplossing die de zgn. kleurstofcomponent bevat. Deze reageert („koppelt”) met de diazoverbindingen, die op de niet-belichte gedeelten zijn overgebleven, tot een (afhankelijk van de aard der verbindingen) zwarte, bruine, rode of blauwe kleur. De afdruk is dus positief (gekleurd beeld op witte ondergrond). In verband met de bevochtiging na het belichten spreekt men — in tegenstelling tot blauwdrukken, die door onderdompeling worden ontwikkeld — van halfnatte ontwikkeling. Ook de droge ontwikkeling is zeer bekend. Hierbij bevat de gevoelige laag reeds de kleurstofcomponent en is na het belichten alleen een alkalische atmosfeer nodig om de koppelingsreactie te doen plaatsvinden. De belichte afdruk wordt in dit geval blootgesteld aan de inwerking van ammoniakdamp.
Het blauwdrukprocédé werd in 1842 door Sir John Herschel uitgevonden en beheerste jarenlang de lichtdruktechniek (eigenlijk sprak men toen van blauwdruktechniek). Proefnemingen met diazomateriaal werden reeds in de laatste helft der vorige eeuw verricht, doch leidden eerst in de jaren twintig van deze eeuw tot practische bruikbaarheid. Sindsdien is echter het blauwdrukprocédé door de diazotypie meer en meer verdrongen, hetgeen in hoofdzaak aan de eenvoudiger verwerking en de meer uitgebreide materiaalkeus van de diazomaterialen is toe te schrijven. Ten aanzien van dit laatste zij vermeld, dat niet alleen normale papieren, linnen en „plastic”, doch ook calqueerpapier- en filmsoorten met diazoniumverbindingen gesensibiliseerd verkrijgbaar zijn, zodat van de originele calques zonder tekenwerk nieuwe, zgn. diazocalques kunnen worden gemaakt. Deze mogelijkheid bestond vroeger alleen door gebruik te maken van sepiadrukmateriaal. Hierbij bestaat de gevoelige laag uit ferrizouten en züvernitraat; na omzetting van de ferrizouten tijdens de belichting reduceren in een waterbak de ferrozouten het zilvernitraat tot zilver, hetgeen de oppervlakte van het materiaal een sepiakleur geeft. Deze kleur laat geen ultraviolette stralen door, om welke reden de sepiadruk veel werd toegepast om positieve blauwdrukken, in Amerika als blue line prints bekend, te verkrijgen (doorlichten van de negatieve sepiadruk op blauwdrukmateriaal). Door de opkomst van de diazotypie is de sepiadruk thans practisch verdwenen.
Belichtingstoestellen voor het vervaardigen van lichtdrukken zijn in velerlei uitvoeringen verkrijgbaar, welke óf tot de categorie drukramen óf tot de categorie lichtdrukmachines behoren. Bij drukramen liggen calque en gevoelig materiaal tijdens de belichting stil, bij lichtdrukmachines worden zij langs de lichtbron bewogen. In beide categorieën zijn zowel toestellen voor kleine als voor zeer grote formaten verkrijgbaar. De ontwikkeling van blauwdrukken geschiedt veelal in kuipen, waarna de natte afdrukken óf te drogen worden gehangen, óf door een droogmachine worden gevoerd. Diazodrukken worden practisch steeds machinaal ontwikkeld. Bij vele moderne lichtdrukmachines is een ontwikkelmachine voor diazomateriaal ingebouwd; soms geschiedt de ontwikkeling hierbij geheel automatisch. Daar de combinatie lichtdruk-fotocopieerwerk in de practijk zeer nuttig is gebleken, zijn verschillende lichtdrukmachines ook ingericht voor het belichten (een enkele zelfs bovendien voor automatisch nabewerken) van fotocopieer- (zilverzout) materialen.
Uit de aard van de drukvorm, die bij de lichtdruk wordt gebruikt, vloeit voort, dat de lichtdruk niet uitsluitend een afdruk- of vermenigvuldigingstechniek is. Zij kan ook worden toegepast als reproductietechniek in die gevallen waarin de originele documenten slechts aan één zijde zijn beschreven met goed dekkende kleurstof en waarvan het papier de ultraviolette stralen gelijkmatig doorlaat. Deze beperkingen zijn echter oorzaak dat deze mogelijkheid in de practijk weinig gebruikt wordt, tenzij men toepast de: