Amerikaans socioloog (Joliet, 111., 18 Juni 1841 - Washington 18 Apr. 1913), was oorspronkelijk palaeo-botanist en palaeontololoog (1884-1886 hoogleraar in de botanie aan de Columbia Universiteit), doch zijn grootste betekenis ligt op sociologisch gebied. In 1906 werd hij hoogleraar aan de Brown Universiteit; hij was de eerste president van de American Sociological Society (1906-’07) en wordt als een der grondleggers der Amerikaanse sociologie beschouwd.
Ward was een overtuigd aanhanger der evolutionistische richting en zag de ontwikkeling van het sociale leven als een opeenvolging van steeds betere en harmonieuzer vormen van samenleving. Hij kende aan de geestelijke krachten waarover de mens beschikt het vermogen toe deze sociale evolutie te bevorderen en was dus een tegenstander van het evolutionnaire determinisme van Spencer. Hij aanvaardde de oorlog als midde hot sociale vooruitgang, was sterk gekant tegen de religie, die hij als een rem voor de vrije ontwikkeling der wetenschap beschouwde en was een sterk voorvechter van de rechten van de vrouw, die hij beschouwde als superieur aan de man.
Bibl. (voorn. werken): Dynamic Sociology (2 din, New York 1883); The Psychic Factors of Civilization (Boston 1893; 1906); Outlines of Sociology (New York 1898); Pure Sociology (New York 1903-’18); Applied Sociology (Boston 1906); Glimpses of the Cosmos (6 din, New York 1913), waarin een complete bibliografie.
Lit.: J. Q. Dealey, in: American Masters of Social Science, hst. Ill (New York 1927); B. J. Stern, Giddings, Ward and Small, an Interchange of Letters in The Letters of Albion Small to Lester F.
W. in Social Forces vol. X (1932-33) blz. 305-318 en vol. XII (I933) Blz. 163-173; F. N. House, Ward’s Glassification of Social Forces in Am. Joum. of Sociology, vol.
XXXI (1925-26) blz. 156-172; H. E. Barnes, L. F. W., the Reconstruction of Society by Social Science in Intr. to the Hist, of Sociology, blz. 173-190 (Chicago 1948).