Pools dichter (Lwow 14 Nov. 1878), werd de leidende figuur van de generatie, die op het „Jonge Polen” volgde. Reeds zijn eerste bundel Machtsdromen (1901) stelde een dwingend optimisme en een Nietzscheaans dynamisme tegenover het vroegere „dolorisme”, dat zich vermeide in heimwee en bittere klachten van onmacht; tegenover het vrije vers en de vage dromerijen stelde hij een goed geconstrueerde, strakke vorm; tegenover de alleenheerschappij van het subjectieve stelde hij zijn opvatting van een zuivere kunst, die haar doel in zichzelf vond en bij hem op een abstract idealisme steunde.
Terecht heeft men bij hem van een „intellectuele verbeelding” kunnen spreken. Dit neemt niet weg dat hij de schoonheid van de stoffelijke wereld levendig weet op te roepen. Hij wordt als de patriarch van de huidige Poolse poëzie beschouwd.PROF. DR C. BACKVIS
Bibl. (voorn, werken): De schat (1904; ideeëndrama); Poëzie: Tot de vogelen des hemels (1905); Voetpaden in het open veld zich voeden in volle vlucht (1927); Het oog van de naald (1927).