is een uit de Duitse legervorming overgenomen benaming; in dat leger werden daarmee aangeduid de niet geoefende dienstplichtigen van 17-50-jarige leeftijd, over wie in oorlogstijd kon worden beschikt, om bij de depots te worden afgericht ten einde in het leger als aanvulling der geleden verliezen gebruikt te worden.
In de Nederlandse legerwetten komt de landstorm eerst bij de landstormwet 1913. Deze landstormwet beoogde uitsluitend de dienst, zonder wapenen, ten behoeve van het leger voor hen, die buiten de militieplicht waren gebleven. Sindsdien heeft men de naam landstorm toegekend aan alle instellingen voor, en formaties van, buiten dienstplicht vallende niet-beroepsmilitairen, hetgeen bij de verscheidenheid ten deze wel tot onduidelijkheid aanleiding gaf. Het begon in 1914, toen een K.B. van 4 Aug. no 49 de gelegenheid opende voor hen, die niet militie- of landweerplichtig waren, tot vrijwillige oefening en dienstneming. De op deze basis opgerichte landstormkorpsen waren vrijwel een mislukking. In het daarop volgend jaar kwam de wet van 11 Juni 1915 (Stbl. no 242) de gelegenheid openen voor de oproeping der vroeger vrijgestelden, tot 40-jarige leeftijd, om, na oefening bij de depots de jaarsgewijze voorlopig naar huis te zenden landweer (later bij de wet van 31 Juli 1916, Stbl. no 361, ook de oudste militie-lichtingen) in het gemobiliseerde leger te vervangen.
Intussen hadden zich gevormd: in 1914 een Vrijwillig Militair Automobielkorps en een Vrijwillig Motorrijderskorps, gevolgd in 1916 en 1917 door een korps Motor-, vaar- en voerwezen en Luchtwachtbureau’s.
De dienstplichtwet van 1928 stelde de hierboven aangehaalde wetten buiten werking en verzekerde de aanvulling van het leger onder alle omstandigheden. Dat jaar schiep ook het in 1935 opgeheven, vooroefeningsinstituut, waarbij zich jongelieden, vóór hun eventuele aanwijzing voor inlijving, in de wapenhandel konden oefenen om hun verblijf onder de wapens voor eerste oefening te verkorten. Dit instituut werd ook als landstorm aangeduid. De namen der landstormkorpsen van de mobilisatietijd gingen over aan de, in 1918 opgerichte, Bijzondere Vrijwillige Landstorm (B.V.L.). De hiervoren genoemde speciale vrijwillige korpsen eindelijk werden met de naam: Vrijwillig landstormkorps motor-, vaartuigen-, spoorweg- en luchtmachtdienst aangeduid. Personeel van deze korpsen werd in 1939 gemobiliseerd. Na 1945 werden de speciale vrijwillige landstormkorpsen evenmin als de Bijzonder Vrijwillige Landstorm opnieuw geformeerd. Dit neemt niet weg, dat voor het in dienst nemen van vrijwilligers nog meermalen gebruik werd gemaakt van de nog van kracht zijnde wettelijke bepalingen ten behoeve van de vrijwillige landstorm.