L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Composieten. Het telt, vnl. op het noordelijk halfrond, een ioo-tal soorten, sappige kruiden met melksapvaten, diep ingesneden lagere, maar vaak gaafrandige hogere bladeren, meest met pijlvormige voet stengelomvattend, gele of blauwe, armbloemige, alleen uit lintbloemen bestaande hoofdjes zonder stroschubben, met een cylindrisch omwindsel met kort buitenomwindsel met platte, gesnavelde vruchtjes met zachte, witte pappus-haren, die door een meer of minder duidelijk kroontje worden omgeven.
Tot de Nederlandse flora behoren: L. muralis Fres. (syn. Mycelis m. Rchb.), de zgn. Muursla, gekenmerkt door lichtgele hoofdjes met slechts 5 bloemen, vrij algemeen in bossen en op muren; L. saligna L., met lijnvormige, gaafrandige, pijlvormig stengelomvattende hogere bladeren, in het rivierendistrict te vinden; en L. Serriola Torner (syn. Scariola L.), een zgn. kompas plant, met scherp getande, bijna verticaal staande, vaak alle in één vlak Noord-Zuid gerichte bladeren, Wilde sla geheten, omdat men meent, dat de gekweekte Sla (L. sativa L.) er van afstamt, mede een plant van het rivierendistrict. Adventief werden gevonden: de giftige L. virosa L., uit Z.en W.-Europa, gelijkend op L. Serriola, maar met vlak afstaande bladeren en zwarte in plaats van grijze vruchtjes, en de door violetblauwe bloemen gekenmerkt L. perennis L.