was de naam van het vreemdelingen-legioen, een soort praetoriaanse garde, dat koning David uit de vroegere vijanden van zijn volk, de Kretenzen en Filistijnen, had weten te vormen (II Sam. 8 : 18 ; 15 : 18 enz.). Ze speelden een belangrijke rol in de accessie van Salomo tot de troon.
De uitdrukking heeft in Nederland de minachtende betekenis van „schorremorrie” of „gepeupel” verkregen.Lit.: R. De Langhe, Les textes de Ras Sjamza-Ugarit et leurs rapports avec le milieu biblique de 1A. T., dl II, blz. 99-105 (Louvain - Bruges 1945).