…(tekst ontbreekt) lichaam dezer dieren is vaak fraai blauw of rood gekleurd. Een skelet komt bij hen niet voor.
Bekend is, dat sommige anemonen tot meer dan 50 jaar oud kunnen worden. Zij voeden zich met kleine diertjes, die zij met de tentakels pakken en in de mond brengen, ofwel zij leven van het allerfijnste voedsel, dat op hen neervalt, of hun met een door henzelf verwekte waterstroom in de mond komt. Zij verdedigen zich met neteldraden. Ook kunnen vele vormen terzijde van het lichaam of door de mond kleverige draden (acontiën) uitstoten, die eveneens de vijanden verwarren en ook met netelcellen bezet zijn. Met de gespierde onderzijde, de voet, houden zij zich vast of kruipen rond om een geschikte standplaats te zoeken. Bekend zijn de vormen (o.a. Adamsia palliata), die met een heremietkreeft samenleven (Eupagurus prideawd), een typisch geval van samenleving (symbiose), waarvan beide voordeel trekken. De zeeanemoon beschermt de heremietkreeft tegen vijanden en profiteert zelf van de beweeglijkheid van de kreeft en van het voedsel, dat van zijn tafel valt. Verhuist de kreeft naar een ruimere schaal, dan brengt hij voorzichtig met zijn scharen de anemoon hierop over. Zelf is de kreeft, in tegenstelling tot andere kreeftachtigen, immuun tegen het netelgift.Sommige anemonen leven in het plankton, zwemmende met de tentakels; er zijn ook gravende vormen.
De voortplanting der anemonen vindt plaats door eieren en vrij zwemmende larfjes; ook wel door deling. De dieren zijn óf tweeslachtig, óf van gescheiden geslacht. Bekend is op de tropische koraalriffen de reuzen-zeeanemoon (Stoichactis kenti). In de nabijheid van de soorten van dit geslacht vindt men altijd visjes (Amphiprion), die, immuun tegen het netelgift, tussen de tentakels van de anemoon een schuilplaats zoeken.
De Madreporaria of koraaldieren zijn (naast de reeds genoemde hoornkoralen, bloedkoraal, orgelkoraal enz.) de echte koraalrifvormers). Zij onderscheiden zich van de anemonen door het bezit van een skelet uit kristallij ne kalk, dat zich vormt aan de buitenkant van de poliepen, en dat in principe bestaat uit een kelk met straalsgewijs geplaatste septen. Bij de kolonievormende soorten scheidt de tussen de dieren aanwezige huidlaag eveneens kalk af, waardoor het de kelken verbindende coenosteum ontstaat. Soms is het kalkskelet solide (Imperforata), soms is het een fijn netwerk van kalk (Perforata). Zij planten zich voort op de gewone geslachtelijke wijze, waarbij een vrij zwemmende larve voor de verspreiding zorgt, of door deling, hetzij lengtedeling, waarbij meestal kolonies ontstaan, hetzij door horizontale deling, waarbij losse koralen te voorschijn komen, hetzij door knopvorming, waarbij ook weer öf kolonies öf losse dieren zich vormen. De vorm der kolonies is natuurlijk typisch voor elke soort, maar de dieren bezitten een zeer groot aanpassingsvermogen, zodat één soort ook zeer verschillend gevormde kolonies kan maken al naar gelang zij groeit in bewogen of in kalm water, in heldere of in troebele zee, op grotere of op geringere diepte. Koralen komen in alle zeeën voor, tot zelfs boven de poolcirkel, maar rifvorming heeft slechts plaats in zeeën, waar de temperatuur boven 20 gr. G. blijft. Daarom ook treft men koraalriffen niet in de diepzee, doch slechts in de nabijheid der kusten aan. In de Atlantische Oceaan biedt slechts W.Indië gelegenheid tot geringe rifvorming, de koraalfauna is daar echter arm, in vergelijking met die in de Indische en de Pacifische Oceaan.
Typische rifvormers zijn Acropora, struikvormige koralen, bekend uit alle Oceanen, en Porites, die meestal min of meer bolvormige kolonies vormt, zonder tussenweefsel tussen de kelken. De soorten van Maeandra, het hersenkoraal, hebben een onvolledige lengtedeling, de darmholten der dochterpoliepen blijven geheel met elkaar verbonden, slechts de mondbuis deelt zich zodanig, dat er vertakte, gekronkelde, lange rijen van poliepen ontstaan, waaraan de grens der afzonderlijke poliepen moeilijk meer kan worden bepaald en die hun het uiterlijk van de geplooide hersenen geven, waaraan zij hun naam ontlenen. Bij Fungia (zwamkoraal) ontstaan kleine kolonies, die door knopvorming de afzonderlijke poliepen vormen. Zodra deze een bepaalde grootte hebben bereikt, laten de afzonderlijke koraaltjes los en groeien, vrij liggend op het rif, tot de grote, solitaire koralen, welker skelet op de omgekeerde hoed van een paddenstoel gelijkt. Soms kunnen deze losse koralen zich door lengtedeling weer in meer afzonderlijke individuen splitsen. Bij Flabellum wordt een zelfde effect bereikt door horizontale deling. In de Noordzee treft men de struikvormige kolonies van Lophohelia aan en de solitaire kelken van Caryophyllia. De groei der koralen kan tamelijk snel plaats hebben; Darwin vermeldt een schip in de Perzische golf, dat 20 maanden na het zinken met een korst van 60 cm dikte was bedekt. Men begrijpt hieruit, dat de rifbouwende soorten van veel belang zijn voor de structuur van de aardkorst. Fossiel treden de Tetracorallia, die nauw verwant zijn met de Madreporaria, vanaf het Siluur op; zij zijn beperkt tot het Palaeozoicum. De kalkgesteenten van het eiland Gotland, van het Devoon in de Eifel, Westfalen, de Harz, van Boulogne, Engeland, Noord-Amerika, Australië, van het Belgische en Engelse Carboon zijn alle uit koraalriffen ontstaan, evenals die uit het Perm van Timor. Vanaf het begin van het Mesozoicum worden de Hexacorallia gevonden en dragen weer aanzienlijk bij tot het vormen van vaak dikke kalklagen. In het Maastrichtse krijt treft men ook rifbouwende Hexacorallia aan, zij het in gering aantal.
De Zoantharia gelijken op de rifkoralen vormende poliepen en komen ook in dezelfde gebieden voor. Zij bezitten echter geen skelet. Meestal vindt men ze als korsten van nauw aaneensluitende poliepen op allerlei ondergrond. Wel kunnen in het weefsel, dat de poliepen onderling verbindt, vreemde kalkstukjes, zandkorrels, enz. worden opgenomen. Epizjoanlhus incrustans komt in de Noordzee voor.
De Antipatharia gelijken op Gorgoniden, en vormen dus vertakte kolonies met een skeletas van hoorn, die echter hier altijd met doorntjes is bedekt. Het zwarte skelet wordt als zwart koraal tot sieraden verwerkt.
De Ceriantharia gelijken weer op anemonen. De poliepen leven dus altijd solitair en zij planten zich meestal slechts geslachtelijk voort. Een skelet ontbreekt, evenals een voetschijf, de dieren leven in buizen van door slijm aaneengekit zand enz. in de zeebodem, zodat slechts de mond met de tentakelkransen daar bovenuit komt. Het is bekend van Cerianthus membranaceus (uit de Middellandse Zee), dat deze meer dan 40 jaar oud kan worden.
PROF. DR H. ENGEL.