voluit Koinè Dialektes, „algemene omgangstaal”, noemden de oude Grieken en noemt men nog steeds die vorm der Griekse taal, welke ontstond, toen, ten gevolge van de veroveringstochten van Alexander de Grote, de verschillende gewestelijke dialecten in onbruik raakten. In woordenschat en klank stond zij sterk onder invloed van het Attisch, in vormleer en zinsbouw volgde zij veelal de vereenvoudigende tendenties van het Ionisch.
Uiteraard vertoont zij plaatselijke verschillen. Het best zijn ons bekend de Egyptische koinè (uit papyri en Septuagint), de Syro-Palestijnse (uit het Nieuwe Testament) en de literaire (uit schrijvers als Polybius, die het ideaal van het Atticisme verwerpen). Zie verder onder Hellas, taal en letterkunde.