(Papaver L.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie van de Papaveraceeën. Het telt een ioo-tal soorten op het noordelijk halfrond, i in Australië, 1-jarige of overblijvende kruiden met wit giftig melksap en alleenstaande honingloze bloemen met 2 spoedig afvallende kelkbladen, 4 kroonbladen, veel meeldraden en een 1-hokkig vruchtbeginsel uit 4-20 vruchtbladen met veel anatrope zaadknoppen en een zittend Stempelschild, uitgroeiend tot een doosvrucht, waaruit de zaden ontsnappen door poriën, die onder het Stempelschild ontstaan.
Tot de Nederlandse flora behoren: de gewone klaproos (P. Rhoeas L.), met bloedrode bloemen en een kale, haast bolronde zaaddoos met een 8- of meerstralig Stempelschild, een eenjarig onkruid der korenvelden; de slanke klaproos (P. dubium L.), met kleiner en iets bleker rode bloemen en een eveneens kale, maar langwerpige zaaddoos met slechts 6 of 7 stempelstralen; en de ruige klaproos (P. Argemone L.), te herkennen aan rode bloembladen met een zwarte voet en een langwerpige, stijfbehaarde zaaddoos. Aangevoerd uit Zuid-Europa is gevonden de bastaardklaproos (P. hybridum L.), van de laatstgenoemde soort in hoofdzaak verschillend door de ronde vrucht. Als sierplant in tuinen ziet men enkele overblijvende soorten: de Oosterse Papaver (P. orientale L.), een forse, harige plant met grote, vuurrode, donkergevlekte bloemen; de Reuzenpapaver (P. bracteatum Lindl.), gelijkend op de vorige, maar met blaadjes onder tegen de bloem aan; en de naaktstengelige klaproos (P. mdicaule L.), met gele, rode of witte bloemen op een bladerloze stengel, uit Noord-Azië; daarnaast ook de eenjarige P. somniferum L. (Slaapbol, Heulbol, Maankop)y met blauwgroene, geheel onbehaarde, zittende, onregelmatig gezaagde bladeren en grote, bleekpaarse of witachtige bloemen, in het groot verbouwd om het melksap, dat, ingedikt, tot opium wordt, waarin o.a. morphine, en om de zaden (maanzaad) die een uitstekende olie leveren.