Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Karl immanuel NITZSCH

betekenis & definitie

Duits Evangelisch godgeleerde (Borna, Saksen, 21 Sept. 1787 Berlijn 21 Aug. 1868), hoogleraar sinds 1823 te Bonn, sinds 1847 te Berlijn en lid van de opperkerkeraad, is een van de meest geziene theologen na Schleiermacher, met wie hij geestelijk verwant was, in de eerste helft van de 19de eeuw geweest; ook was hij voorstander van de Union, doch op de grondslag der belijdenis. In ecclesiasticis was hij voorstander van een meer vrije organisatie der Kerk en van gemeentelijke zelfstandigheid.

Theologisch moet hij tot de Vermittlungstheologie gerekend worden, die een rationeel supranaturalisme leerde, op basis van een grote algemene eruditie. De practische theologie was zijn sterkste punt.Bibl.: Eine prot. Beantwortung der Symbolik J. A. Möhiers (1835); System der chr. Lehre (1839); Praktische Theologie (1847-’67); Urkundenbuch der evang. Union (1853); Gesamm. Abhandlungen, 2 Bde (1870).

Lit.: W. Beyschlag, K. I. N. (2de dr., 1882); Hermens, K.I.N. (Barmen 1886).

< >