Duits taalgeleerde (Wiesbaden 16 Mrt 1849 - Leipzig 29 Juni 1919), werd in 1882 buitengewoon hoogleraar in het Sanskrit en de Indogermaanse taalwetenschap te Leipzig en in 1884 als gewoon hoogleraar in de vergelijkende taalstudie naar Freiburg i. Br. beroepen, doch keerde in 1887 als gewoon hoogleraar naar Leipzig terug.
Hij is, met Osthoff, Delbrück, Paul, een der leiders, der zgn. jonggrammatische richting geweest.Bibl.: Br. vestigde zijn naam met het opstel Nasalis sonans in der indogerm. Grundsprache (Curtius’ Studien IX, 1876). Sedert 1892 redigeerde hij met Streitberg het tijdschr. Indogermanische Forschungen.
Morphologische Untersuchungen auf dem Gebiete der indogermanischen Sprachen (met H. Osthoff, 5 dln, Leipzig 1878-1890) ; Litauische Volkslieder und Märchen aus dem preuss. und russ. Litauen (met A. Leskien, Strassburg 1882); Zum heutigen Stand der Sprachwissenschaft (ibid. 1885; het programma der Jung-grammatiker) ; Griechische Grammatik (in J.
Müller’s Handb. d. klass. Altert.-wiss., dl 2, Nordlingen 1885; 4de dr. door A. Thumb in 1913); Grundriss der vergleich. Grammatik der indogermanischen Sprachen (2 dln en indices, Strassburg 18861893; 2de dr., 1897-1916; hierbij als dl 3-5: Vergleichende Syntax van Delbrück, Strass bürg 1893-1900).
Dit werk is samengevat in Kurze vergleichende Grammatik (1904).
Lit.: M. Förster, Worte der Erinnerung des. K. B.’s in: Indogerm.
Jahrb., VI (1920).
