is de Nederlandse naam van de insecten die tot de orde der Blattariae, een groep der Orthopteroidea (Rechtvleugeligen), behoren. Het zijn platte, vaalbruine of zwartbruine insecten, die dikwijls aanzienlijke afmetingen bereiken.
De kop, die sterk voorovergebogen gedragen wordt, gaat grotendeels schuil onder het grote halsschild en draagt lange, draadvormige sprieten benevens typisch bijtende monddelen. De voorvleugels zijn enigszins leerachtig en bedekken in de ruststand de waaiervormig geplooide achtervleugels geheel. Vaak ook zijn de vleugels geheel of gedeeltelijk gereduceerd. De kakkerlakken bewegen zich trouwens vnl. snel lopend voort en maken slechts zelden en dan zeer kort van de vleugels gebruik. Het zijn echte alleseters, die oorspronkelijk thuishoren op de bosbodem, vooral van de tropische oerwouden, waar een 2200 soorten voorkomen. Onze eigen fauna telt slechts een drietal kleine soorten, die alle behoren tot het genus Ectobius.
Daar komen echter nog enkele ingevoerde soorten bij, die binnenshuis leven in bakkerijen, levensmiddelenfabrieken en opslagplaatsen, hotelkeukens enz. en daar veel schade aanrichten door hun vreterij en de verontreiniging, die zij veroorzaken. Bovendien verspreiden de dieren nog een onaangename lucht. Deze schadelijke soorten zijn vooral Blatella germanica L., een kleine vorm, en de grote Blatta orientalis L., de „bakkerstor”, Periplaneta americana L. en P. australasiae F., welke beide laatst genoemde echte cosmopolieten zijn. De eieren worden gelegd in typische leerachtige eipakketten, waarin zij op twee rijen gerangschikt liggen. Deze omhulsels worden gevormd door twee klieren nabij de vrouwelijke geslachtsopening.DR G. BARENDRECHT
Lit.: Beier, Orthopteroidea I Lief. 36 van Biologie d. Tiere Deutschlands.
