Nederlands letterkundige (Utrecht 21 Febr. 1684 -’s-Hertogenbosch 18 Sept. 1735), studeerde in zijn geboorteplaats letteren en was vervolgens tot omstreeks zijn 40ste j aar gouverneur bij aanzienlijke families. In 1727 promoveerde hij te Leiden in de rechten en begaf hij zich als eerste gezantschapssecretaris met zijn voormalige kwekeling Bernhard, graaf van Welderen, naar Engeland.
Na zijn terugkeer woonde hij enige tijd te ’s-Gravenhage, begon er zijn Hollandsche Spectator en verkreeg door de invloed van genoemde graaf de betrekking van commies van ’s Lands magazijnen te ’s-Hertogenbosch. In ’s-Gravenhage verkeerde Van Effen in een letterkundige kring,waarvan vooral Franse réfugié’s deel uitmaakten; door de betrekkingen met andere, in Engeland vertoevende réfugié’s hielden dezen nauw voeling met het letterkundig leven in dat land, waarvan het weekblad, dat van deze kring uitging, Le journal littéraire de la Haye (1713-1736), waaraan vooral Van Effen de eerste jaren zijn krachten wijdde, duidelijk getuigt. In navolging van The Tatlerv an Steele en Addison gaf Van Effen van Mei 1711 - Dec. 1712 het weekblad Le Misanthrope in het licht, waarin zeden en misbruiken schertsend werden gegispt. Later verscheen van dit werk een Nederlandse vertaling (3 dln, 17421746). In 1718 richtte hij het weekblad La Bagatelle op (tot 1719) en in 1725 te Leiden Le nouveau Spectateur Français. Het eerste richtte zich vnl. tegen de dwaasheden der mode, het laatste wijdde veel aandacht aan het letterkundig leven in Frankrijk.
Zijn reizen naar Engeland hadden hem inmiddels nog meer onder de invloed van de Engelse literatuur gebracht; in La Bagatelle komen dan ook reeds ontleningen uit The Spectator en The Guardian voor; in 1723 vertaalde hij dit werk geheel. Met Swift en Pope maakte hij persoonlijk kennis, van eerstgenoemde vertaalde hij (in het Frans) het beroemde Tale of a tub. Eerst in 1731 begon hij Nederlands te schrijven en wel in het werk, dat zijn naam gevestigd heeft: de Hollandsche Speet iter, een verzameling wekelijkse vertogen, die tot in 1733 geregeld het licht zagen en waarin hij, meestal zachtzinnig gispend, doch ook wel lovend het leven van zijn tijd in zeer verschillende kringen schildert.Zijn betogende stijl vertoont nog wel 18de-eeuwse kenmerken, maar klinkt toch natuurlijker dan de toenmaals gebruikelijke stijve schrijftaal. Realistisch is de taalbehandeling in zijn verdienstelijke schetsen uit het leven van de kleine burgerij, o.a. de bekende Agnietjes. De grote meerderheid van de vertogen is ongetwijfeld van zijn hand. Zijn grote verdienste blijft intussen, dat hij de stoot gegeven heeft tot de verschijning van tal van Nederlandse Spectatoriale geschriften. Een herdruk van de Hollandsche Spectator verscheen 1756, evenals de eerste uitgave in 12 dln.
Lit.: W. Bisse hop, J. v. E., geschetst in zijn leven en werken 0859); W. Zuydam, Justus van Effen. Een bijdrage tot de kennis van zijn karakter en zijn denkbeelden (1922); P. Valkhoff, J v. E. en de Franse letterkunde (in De Gids, 1917).