Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Jules GILLIÉRON

betekenis & definitie

(Louis), Frans-Zwitsers dialectgeograaf (Neuveville, bij Bern, 21 Dec. 1854 Cergnaux-sur-Gléresse 26 Apr. 1926), werd in 1883 docent aan de Ecole des Hautes Etudes te Parijs en behield deze leerstoel in de dialectkunde tot aan zijn dood. Op het moderne taalonderzoek heeft hij een enorme invloed uitgeoefend, allereerst door het scheppen (samen met E.

Edmont) van de Atlas Linguistique de la France in 1902-1909, met supplement 1914/’!5 (z taalatlas) en verder door verschillende werken op het gebied der etymologie, waarin hij het ontoereikende der zuiver fonetische methode overtuigend aantoonde. Gilliéron was ook werkzaam op het gebied van het Zwitsers-Frans en debuteerde met een studie over le Patois de Vionnaz (1880) en een Atlas phonétique du Valais (1881). Met de abbé Rousselot richtte hij de Revue des patois gallo-romans op (1887-1892). Hij schreef behalve een monografie over de Généalogie des mots qui désignent Vabeüle (1913), het geruchtmakende boekje La faillite de l’étymologie phonétique (1919) en zijn Pathologie et thérapeutique verbales (1915-1921); hierin vindt men twee van zijn belangrijkste ideeën uiteengezet, nl. dat woorden ziek kunnen worden, bijv. door „collisions homonymiques” of „polysémie”, en dat de taal dan een eigen therapie toepast door nieuwe creaties, enz.

Gilliéron wordt terecht als de grondlegger der dialectgeografie beschouwd,PROF. DR M. VALKHOFF

Lit.: M. Roques, J. G., in Annuaire de l’Ecole pratique des hautes études (Melun 1926); Idem, in: Romania XLV, XLVI; Idem, Bibl. des travaux de J. G. (Paris 1930); Iorgu Iordan, An Introduction to Romance linguistics. lts schools and scholars.

Chapter III. Linguistic Geography (London 1937).

< >