Ecuadoriaans dichter (Guayaquil 20 Mrt 1780 - 19 Febr. 1847), is de eerste zanger van het vrije Spaans-Amerika.
In 1812 maakte hij deel uit van de Cortes de Cadiz in Spanje en was één van hen, die weigerden Ferdinand VII te erkennen zolang hij de eed op de door het parlement opgestelde grondwet niet wilde afleggen. In 1814. in zijn land teruggekeerd, nam hij actief deel aan de opstand. Hij trad uit de voorlopige regering, toen zijn land tijdelijk verenigd werd met Colombia en vertrok naar Peru (1822), waar hij pleitte voor de onafhankelijkheid der provincies die thans Ecuador vormen. Toen was hij één der tegenstanders van Bolivar, maar diens grote overwinningen deden hem tot één zijner felste bewonderaars verkeren.
In 1825 werd hem door de Libertador een diplomatieke opdracht gegeven voor Europa. In dat jaar schreef hij het heldendicht over de slagen van Junín en Ayacucho, dat als het begin te beschouwen is van de Spaans-Amerikaanse letterkunde. A la victoria de Junín, geheel in klassieke stijl gebouwd, heeft, ook al beviel het Bolivar niet geheel, door zijn levendige stijl en door de ware inspiratie blijvende waarde. Het werd tegelijk in Parijs en in Londen in 1826 gepubliceerd. Zijn diplomatieke taak liet hij in 1828 varen en hij keerde naar zijn land terug, waar hij zich verder aan de beoefening der letteren wijdde en o.a. Pope’s Essay on man vertaalde. In 1830 werd hij tot vice-president van de toen opgerichte republiek Ecuador gekozen, maar al spoedig trad hij af om prefect van zijn geboortestad te worden, die hij boven alles liefhad.
Lit.: M. Canete, JJ. de O. in: Blanco Fombona, Americanos juzgados por españoles; Enrique Piheyro, J.J. de O. in: Biografias Americanas (Paris 1906); Idem, in: C. Santos Gonzalez, Poetas y criticos de América (Paris 1921).