zoon van den vorige, hoogleraar in de letterkunde aan het Collège de France te Parijs en lid van de Académie française (Lyon 12 Aug. 1800 - Pau 27 Mrt 1864). Een gedeelte van de lessen die hij aan het Collège gaf, is samengevat in zijn Histoire littéraire de la France avant le XIIe siècle (1840) en in Introduction à l’histoire de ta littérature française au Moyen-âge (1841).
Ampère was vertrouwd met de Duitse en Nederlandse letterkunde; ook over China, Perzië, Indië, Egypte en Nubië schreef hij opstellen. Zijn vertrouwdheid met de klassieke en Zuideuropese letterkunde blijkt uit zijn werk: La Grèce, Rome et Dante (1848). Onder de titel André-Marie Ampère et Jean-Jacques Ampère, correspondance et souvenirs de 1805 à 1864, heeft men in 1875 een werk gepubliceerd, bevattende brieven, geschreven door J.-J. Ampère en door zijn vader André-Marie, o.m. die welke J.-J. Ampère aan zijn vriendin, de beroemde Mme Récamier, richtte.Bibl.: Histoire de la formation de la langue française (1841); César, scènes historiques ( 1859) ; L’histoire romaine à Rome (4 dln, 1861-64) , Discours sur l’ancienne littérature Scandinave (1832) ; Des Bardes chez les Gaulois et les autres nations celtiques (1836) ; Heures de poésies (2de druk, 1863).
Lit.: F. A. Pot ton, Études sur la vie et les travaux de J.-J. Ampère (Lyon 1868); C. A. Sainte-Beuve, Portraits littéraires, IV; Nouveaux lundi, XIII.
