noemt men vaak in navolging van Augustinus (De doctr. Chr. II, 14-15) de Oudlatijnse bijbelvertalingen, hoewel de naam Vetus latina (Lat. vet.) de voorkeur verdient.
Wegens haar verschillen — wij onderscheiden in de Oudlat. hss. een Afrikaans, Europees en Italisch type — liet paus Damasus een van deze door Hiëronymus, wat het N.T. betreft, naar de z.i. beste Griekse tekst verbeteren. Zo ontstond de Vulgata, die eerst langzamerhand doordrong en spoedig met Oudlatijnse varianten besmet raakte. Voor het N.T. omvat de Vetus latina 27 hss. der evangeliën, 7 van de Handelingen, fragmenten van de Kath. brieven, 6 hss. van Paulus’ brieven, fragmenten van de Apocalypse. Wat het O.T. aangaat zijn slechts fragmenten over, die onderling zeer verschillen, maar alle het duidelijk kenmerk dragen, dat zij naar de vertaling der Septuaginta zijn bewerkt (z bijbel, tekstcritiek). Itala-fragmenten komen nog veelvuldig voor in de Latijnse liturgie.