Engels palaeontoloog (Forres, Schotland, 29 Febr. 1808 - Londen 31 Jan. 1863), kwam als arts in dienst van de (Engelse) Oostindische Compagnie, begaf zich eerst naar Calcutta en werd vervolgens naar Mirat gezonden. In 1832 werd hij belast met het beheer van de botanische tuin te Saharanpoer aan de voet van het Himalayagebergte.
Hier ontdekte hij de overblijfselen van een vroeger onbekende, subtropische, fossiele plantengroei. Hij bezocht met sir Alexander Burnes Psjawar en Kasjmir, ontdekte er de Asa-foetida-plant en kwam met een schat van verzamelde voorwerpen terug. In 1848 werd hij hoogleraar in de plantkunde te Calcutta. In het laatst van zijn leven hield hij zich bezig met het onderzoek naar de palaeontologische overblijfselen in holen en grotten.Bibl.: Fauna antiqua Sivalensis (9 dln, 1846-1849); Palaeontological memoirs and notes (2 dln, uitg. met een biografie door C. Murchison 1868).
