Engels essayist en literair-historicus (Liverpool 31 Dec. 1874 - Bournemouth 16 Juni 1948), was autodidact en schreef op 16-jarige leeftijd zijn eerste essays. In 1907 werd hij journalist en mederedacteur van New Age. Zijn faam als literair-historicus werd gevestigd door The eighteen nineties (1913), een voortreffelijke analyse van de ideeën, artistieke waarden en persoonlijkheden van dat tijdperk.
Hij was ook een hartstochtelijk verzamelaar van boeken en verwierf grote bekendheid met zijn boeken over boeken.Bibl.: Edward Fitzgerald en Omar Khayyém, an Essay and a Bibliography (1899); Bern. Shaw (1907); Will. Morris (1908); Romance and Reality (1911, essays verschenen in T. P.’s Weekly en T. P.’s Magazine); All Manner of Folk (1912, idem); Great English Novelists (1912, knappe opstellen over Lytton, Dickens, Disraeli, Thackeray en Meredith); Bibliomania (1913); (met Stanley Morrison) A Brief Survey of Printing History and Practice (1923); End Papers (1923); The Fear of Books (1932); The Anatomy of Bibliomania (1930, herdr. 1950, gebaseerd op de stijl en methode van Burton’s Anatomy of Melancholy); The Printing of Books (1938, over de aesthetiek van de boekdrukkunst); The Reading of Books (1946). Poëzie: The Eternal Now (1900); Everychild (1903, gedichten voor kinderen); Platitudes in the Making (1910).
Lit.: P. E. More, Decadent Wit, in diens: With the Wits (1919, Shelburne Essays, 10th series); F. Meynell, H. J., an Appreciation, in: Signature NS VII (1948).