(Hebreeuws „mijn deel is Jah of Jehova”) was de naam van verschillende Judeeërs in de periode vóór de ballingschap, waarvan vooral de hogepriester vermelding verdient, die in het 18de regeringsjaar van koning Josia (621 v. Chr.) bij de restauratie van de tempel het oude wetboek van Mozes heeft gevonden.
Hij mag niet worden verward met de gelijknamige vader van de profeet Jeremia (Jer. 1:1), eveneens uit priesterlijk geslacht.