term uit de Ethiek* (afgeleid uit het Grieks, wetgeving door andere instantie), staat in tegenstelling tot autonomie*. Dit laatste duidt aan, dat het aangeboren normbesef zijn wetten en gedragsregels in zichzelf vindt, de heteronomie daarentegen, dat de grond der gedragsregels op de mens toekomt en een instantie, die niet hij-zelf is, zijn gedrag voorschrijft. Zo bijv. de gedragsregel als goddelijk gebod (de Dekaloog*, of Bergrede*), als kerkelijk bevel, als politiek richtsnoer, bijv. het belang van het proletariaat in het communisme of ook als maatschappelijk belang, bijv. het geluk van allen of de eerbied voor het leven.
Vooral voor Kant’s ethiek is de tegenstelling tekenend. Volgens hem ontstaat „heteronomie indien de wil de deugdelijkheid van zijn gedragsregels zoekt in een bepaald object in plaats van de zuiverheid van de goede wil alleen”. Heymans* ontkent de juistheid van deze onderscheidingen en stelt achter alle heteronome bindingen steeds autonome vormen van zich verplicht en verantwoord gevoelen.PROF. DR H. VAN OYEN
Lit.: G. Heymans, Einf. in die Ethik (19222); W. J. Aalders, De grond der zedelijkheid (1930) J F. H. Bradley, Ethical Studies (I9358).