is een der oudste en opmerkelijkste Nederlandse volksliederen, een ballade over een daemonische figuur, die door zijn toverzang de maagden verleidt, maar die ten slotte door een koningsdochter wordt onthoofd. Het motief komt nagenoeg in heel Europa voor.
Naar het type is het lied te vergelijken met de Blauwbaard*-sage. Op grond van naamsovereenkomst heeft men het terug willen voeren op het Bijbels verhaal Judith en Holofernes. Betekent, wat waarschijnlijker is, Halewijn „elfenvriend”, dan behandelt het dus de verhouding van mensen en elfen*. Psycho-analytici hebben een lustmoord of een incest-complex als het motief van het lied willen zien. Ofschoon de Nederlandse redactie pas in de vorige eeuw werd opgetekend, zijn de onderzoekers geneigd haar de prioriteit toe te kennen.
Lit.: voorn, redacties in J. Meier, Deutsche Volkslieder, Balladen II (Berlin 1939); G. J. Geers, Het lied van H. (Ned. tijdschr. v. Volkskunde, XXVI, 1920); Jan de Vries, Methodiek en praktijk van het onderzoek der volksoverleveringen (Het lied van H.) (idem, XXVII, 1922); Paul de Keyser, Het lied van H. (idem); Jan de Vries, Het lied van H. (idem, XXVIII, 1923); Marie Ramondt, Heer H. en Blauwbaard (Miscellanea J. Gessler (Antwerpen 1948) (blz. 1030-1043); J.
J. Mak, Heer H. en de Goddelijke Bedrieger (Ned. Theol. Tijdschr. 1950).